Datering
Maker M. van Essen

Scheepsmodel van de tjotter (fjouwer-acht) Albert en Nelly.

Scheepsmodel van de tjotter (fjouwer-acht) Albert en Nelly. Op spanten gebouwd. Schaal niet bekend. Rondhouten en tuigage: De tjotter heeft één mast. De mast staat in een mastkoker op het voordek. Aan de voorkant wordt de mast gehouden door een voorstag op de metalen botteloef (in het fries 'loefbyter'). De voorkant van de botteloef wordt gehouden door een waterstag (stang) op de voorsteven, en door twee boegstagen (ook stangen, aan elke kant één). De voorstag is getakeld met een strijktalie, die loopt door twee blokken en die is belegd op een klamp op het voorboeisel. De zeilen zijn van witte katoen: een stagfok en een gaggelgrootzeil. De zeilen zijn in verticale plooien genaaid. Het voorlijk van de fok is met metalen leuvers aan de voorstag bevestigd. De hals van de fok is met een ketting vastgezet op de botteloef. Aan de schoothoek van de fok is een dubbel blok gemaakt. De beide fokkeschoten lopen door dit blok. De vaste einden van de fokkeschoten zijn bevestigd door een gat in een spant. De halende einden zijn belegd op een korvijnagel in een spant in het achterschip. Het grootzeil heeft een gebogen gaffel met een houten klauw. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen (met kralen) aan de mast bevestigd. De halstalie loopt door twee dubbelschijf blokken (en door gaten in de messelbank) en is belegd op de nagelbank. Het ondereind van het achterlijk is vastgehaakt aan de giek. De giek rust aan de voorkant met een scharnierde lummel in een oog aan de nagelbank. Het achtereind van de giek hangt in een kraanlijn. Het grootzeil is voorzien van drie rijen reeftouwen. Door een oog in het achterlijk loopt reeftouw door een van de drie blokken aan het eind van giek. Het is belegd op een van de twee houten klampen op de giek. De grootschoot loopt door twee dubbelschijfs blokken. Het bovenste daarvan hangt aan een beugel om de giek. Het onderste blok is een hakkeblok. Het halende eind van de grootschoot is belegd op dit hakkeblok. De vallen van de zeilen zijn belegd op de nagelbank. Op de top van de mast een rode vleugel aan een houten scheerhout. Op de rug van het roer staat een gebogen vlaggemast met vergulde knop. Aan de vlaggemast hangt een rood-wit-blauwe vlag. De blokken zijn van hout en voorzien van lopende schijven. De romp: Het voorschip en het achterschip zijn rond met terugvallende boeisels. De bodem is gepiekt. Het model van voor naar achter: Op de voorsteven is de botteloef bevestigd. Aan de botteloef hangt een metalen stokanker aan twee kettingen. Aan het ankerketting is een touw bevestigd dat is belegd op een klamp aan de binnenkant van het voorboeisel. De buitenkant van het voorboeisel is met snijwerk versierd: een voluut met bladertak. De gillings aan de voorkant van het boeisel zijn versierd met twee gesneden voluten met bladertakken. Het voorboeisel en de gillings zijn aan de bovenkant bedekt met koperplaat. Tussen de boeisels is een bedelbalk. Deze is aan de bovenkant bedekt met koperplaat. De achterkant van de bedelbalk is met snijwerk versierd: bladertakken, rozetten en waaiervormen. Aan de binnenkant van het schip zijn de spanten te zien. In het voorschip is een dek gemaakt op dezelfde hoogte als de messelbank. Een deel van het voordek is als luik weg te nemen. De mast is strijkbaar in de mastkoker. Wanneer dat gebeurt moet het luik (uitwip) in het voordek worden weggenomen om de onderkant van de mast door te laten. Achter de mast is een nagelbank gemaakt. Het boeisel is versierd met drie ingesneden biezen en een kraalrand langs de onderkant. De bovenste huidgang is voorzien van een koperen stootrand. Het boeisel is aan binnenkant gedubbeld. De zwaarden zijn met bouten en moeren opgehangen aan het gedubbelde boeisel. De zwaarden hebben een verdikte kop. De zwaardkoppen zijn bedekt met koperplaat, de rest van de zwaarden zijn voorzien van metaalbeslag. De boutgaten van de zwaarden zijn versierd met koperen stervormen. De zwaardlopers gaan via twee schildpadblokken op de bovenkant van het boeisel (potdeksel) en zijn belegd op twee bolders in het achterschip (korvijnagels door spanten). Op het boeisel aan bakboord zijn twee scepters gemaakt: voor een gesloten scepter en achter een vorkvormige. In de scepter liggen een vaarboom en een pikhaak. De bodem van het achterschip is bedekt met buikdenningen. Die lopen naar voren door (onder het voordek). Langs de boorden zijn in het achterschip twee banken met deksels gemaakt. Ook tegen het achterschip is een bank gemaakt, met daarin een luik. Het achterhuis is aan de voorkant voorzien van een lancetvormig deurtje. Langs de bovenkant van het achterhuis de hennebalk. Deze is aan de bovenkant bedekt met een koperen plaat. De voorkant van de hennebalk is versierd met snijwerk: bladertakken, rozetten en waaiervormen. Het boeisel van het achterschip is versierd met snijwerk: een voluut met bladertak. Ook de gillings van het boeisel van het achterschip zijn met snijwerk versierd: twee voluten en bladertakken. Het roer is met drie roerhaken gehangen aan de achtersteven. De kop van het roer is bedekt met koperplaat en de wangen ervan zijn met snijwerk versierd: een papegaai en een krulmotief. Over de roerkop valt een helmhout. Dit is aan de achterkant voorzien van koperbeslag. De voorkant van het helmhout is aan de zijkanten versierd met een bladertak. De voorpunt van het helmhout is gesneden in de vorm van een druiventros. Kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is rood. Het bovenste deel van het boeisel is zwart. De ingesneden biezen zijn lichtgroen en de kraalrand eronder is wit. De gesneden versieringen van de boeisels zijn goudkleurig. De binnenkant van het voorboeisel is wit. De binnenkanten van de boeisels langs het voordek en in de het achterschip zijn blauw. De spanten zijn wit en voorzien van rode koppen. De bedelbalk en de hennebalk zijn meerkleurig geschilderd: witte ondergrond, zwarte biezen, goudkleurige bladeren en rode rozetten. Het voordek is gelakt. De banken in het achterschip zijn grijs. De buikdenningen zijn grijs. De achterbank is gelakt. De veren van de bovenste roerhaken zijn wit. Het helmhout is groen. Het snijwerk aan het helmhout is goudkleurig op wit. De kop van het roer is mmeerkleurig beschilderd: witte ondergrond, goudkleurige krullen en veren, blauwe papegaai met rode kam en snavel. Accessoires: vaarboom, pikhaak, stander.
De tjotter Albert en Nelly werd in 1891 gebouwd door Eeltje Holtrop van der Zee. In het werfboek staat: 'De heer Wassenaar, een nieuwe boot. Prijs f. 600,-'. Opdrachtgever was H.A. Wassenaar uit Hilversum. Het schip werd genoemd naar de beide kinderen van de heer Wassenaar. Reeds in 1892 kwam het schip in handen van Thomas Zandstra uit Sneek. Volgende eigenaars: J. Zwart te Sneek (1900-1907), A. ten Cate te Sneek (1907-1913), F.H. Pijttersen te Sneek (1913-1936) onder de naam Marnocht, J.H. Halbertsma te Sneek (1936-1938). Daarna is de tjotter in handen geweest van J. Kuipers te Sneek, R. Dragt te Aalsmeer, F. Schoch te Bloemendaal. Het schip is zelfs in Canada geweest onder de naam Fryslân. In 1962 kocht J. Vermeer uit Arnhem de tjotter en gaf het schip de oorspronkelijke naam terug: Albert en Nelly. Hij liet het schip restaureren, beschreef het nauwkeurig. Voorts zijn er opmetingstekeningen van gemaakt. De tjotter was 4.80 meter lang. Zo'n tjotter werd een 'fjouwer-acht' genoemd. De breedte van het schip werd in de loop van de tijde enige malen gewijzigd van 2.10 meter (in 1856) naar 2.30 meter (in 1859) en 2.40 (in 1874). De lengte-breedte-verhouding was toen dus 1:2. Tjotter is niet een benaming die al lang gangbaar is in Friesland. De Friese scheepsbouwers spraken niet van een tjotter maar van een 'boat'. Ze werden gebruikt als werkboten: visserij, vervoer van personen (overzet), kleinvee en kleine vrachten (kruideniers, bakkers, etc.). Deze boten waren nauwelijk gebonden aan maten. Men bouwde kleine boten, boten en grote boten. Pas in de loop van de twintigste eeuw raakte een nadere aanduiding in zwang: de kleinste boten behielden de naam 'boat', tjotters werden die schepen genoemd met een lengte tot circa 4.80 meter en de grotere boten, die ook anders gebouwd waren, werden Friese jachten genoemd. De meest voorkomende maat tjotter is 4.80 meter lang en 2.40 meter breed. (ook de tjotter Albert en Nelly voldoet aan deze maten). De tjotter toont gelijkenis met het Fries jacht en de boeier, maar is daar van te onderscheiden door de geringere afmetingen, de sterke zeeg, het ontbreken van een berghout, het brede roer met het over de klink gelegde houten helmhout. De tjotter is open en heeft soms een dek voor de mast. De tjotter voert een bezaantuig, de fok staat op een botteloef.
literatuur: - J. Vermeer, 'Beschrijving van de tjotter Albert en Nelly' in Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1973/1974, pp. 74-83. - E.Q. Duyvis, 'De Fjouwerachten van Eeltje Holtrop van der Zee en Auke van der Zee' in Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1973/1974, pp. 63-73. - Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1993, pp. 18-19.

Identificatie
Titel
Scheepsmodel van de tjotter (fjouwer-acht) Albert en Nelly.
Objectnummer
FSM-1993-252
Objecttype
  • Scheepsmodellen
    Nabootsing van een vaartuig op klein formaat. (Encyclo.nl)
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/fsm-collect-1000015851
Over
Onderwerpen
  • Tjotters
    Boottype met ronde spantvorm soms gepiekt gebouwd dat ca. 1900 in Friesland algemene bekendheid kreeg. Oorspronkelijk gebouwd voor visserij en vrachtvervoer maar ook al vroeg voor pleziervaart gebruikt. (MARDOC)Een tjotter is het kleinste van de open ronde Friese zeilscheepjes met een lengte over de stevens van ten hoogste 5,4 m. (Wikipedia)Boat type with round truss shape sometimes peaked built that became widely known in Friesland around 1900. Originally built for fishing and freight transport but also used early on for pleasure boating. (MARDOC)A tjotter is the smallest of the open round Frisian sailing vessels with a length over the stem not exceeding 5.4 m. (Wikipedia)
Werk
Breedte
32.5 cm
Hoogte
135.0 cm
Lengte
65.0 cm
Museum
Fries Scheepvaart Museum
Vervaardiging
Maker
  1. M. van Essen
Datering
Materiaal
  • Eikenhout
    Eiken is het hout van de Quercus robur. Het hout is hard en goed bestand tegen water. Het is in Noord-Europa op grote schaal gebruikt in de bouw, voor schepen, meubels en panelen. (Conservation Dictionary)Eikenhout is het hout van de eikenboom. Eikenhout is een zeer duurzame houtsoort met wijde poriën, en met brede glinsterende spiegels wanneer het dosse gezaagd is. Het is belangrijk materiaal voor balken, kappen, kozijnen, deuren, betimmeringen e.d.. Tot in de 17e zeer algemeen toegepast, tegenwoordig door schaarste kostbaar en als timmerhout vrijwel geheel door naaldhout verdrongen. Het laat zich goed besnijden en is daarom geschikt voor het maken van meubels. Voor betimmeringen gebruikte men graag wagenschot en gekloofde planken. Eikenhout werd doorgaans aangeduid naar de plaats van herkomst of naar de doorvoerhaven: bv. Deventer hout, Zutphense planken, Hasselts hout (aangevoerd langs de Overijsselse Vecht), Rijns eiken, Wezels hout (langs de Lippe, Ruhr en Rijn aangevoerd), Brabants hout. Noords eikenhout kwam uit Noord-Duitsland en de Oostzeelanden. In Oost-Nederland werd veel inlands eiken verwerkt. Thans is er in hoofdzaak Frans, Westfaals en Slavonisch eiken in de handel. (Haslinghuis)Oak is the wood of Quercus robur. The wood is hard and highly resistant to water. It has been widely used in northern Europe in construction, for ships, furniture and panels. (Conservation Dictionary)Oak wood is the wood of the oak tree. Oak is a very durable type of wood with wide pores, and with wide glistening mirrors when cut on the dead end. It is important material for beams, hoods, frames, doors, paneling and the like. Very widely used until the 17th century, nowadays it is expensive due to its scarcity and almost completely replaced by softwood. It is easy to cut and therefore suitable for making furniture. For paneling, people liked to use wagon shot and split planks. Oak wood was usually designated by its place of origin or transit port: e.g. Deventer wood, Zutphen planks, Hasselt wood (supplied along the Overijsselian Vecht), Rhenish oak, Wesel wood (supplied along the Lippe, Ruhr and Rhine rivers), Brabant wood. Nordic oak wood came from northern Germany and the Baltic countries. In the eastern Netherlands a lot of native oak was processed. Nowadays mainly French, Westphalian and Slavonian oak is in trade. (Haslinghuis)
  • Hout
    Hout is een bouwmateriaal, afkomstig van boomstammen en -takken. Naast merg, spint en schors vormt het daarvan het voornaamste bestanddeel. Ten noorden van de Alpen is hout van oudsher het belangrijkste bouwmateriaal. Onderscheiden worden naaldhout van naaldbomen (dennen, grenen, vuren) en loofhout van loofbomen (eiken, beuken enz.). De stammen werden meestal in het groeigebied gekantrecht en per vlot of in een schip over water vervoerd. De houthandel en -nijverheid concentreerden zich in Nederland vooral in Dordrecht, Amsterdam, Deventer en later ook in de Zaanstreek. Voor regionaal gebruik concentreerde de houthandel zich ook in plaatsen als ’s-Hertogenbosch, Schoonhoven en Tiel. (Haslinghuis)
  • Koper
    Te gebruiken voor het zuivere metaalelement met het symbool Cu en het atoomnummer 29; het is roodachtig van kleur en is zeer smeedbaar en kneedbaar. Ook te gebruiken voor het metaal wanneer het woirdt bewerkt en gevormd om, meestal in combinatie met andere stoffen, verschillende voorwerpen en materialen te maken. (Toegepaste Kunst Project, RKD)
  • Katoen
    Textiel gemaakt van katoenvezels. (Toegepaste Kunst Project, RKD)
  • Textiel
    Textiel is letterlijk 'al wat geweven is'. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord 'texere' dat weven betekent. (Wikipedia)Textile is literally 'all that is woven. The word is derived from the Latin word 'texere' meaning to weave. (Wikipedia)
Aankoop & Licentie
Licentie
BY-SA

Trefwoorden