Datering
Maker Auke van der Zee
Boeierke, genaamd Jannetje.
Tjotter of Boeierke genaamd Jannetje. Schaal 1:1.
Rondhouten en tuigage: De tjotter had een mast waaraan een stagfok een een gaffelgrootzeil werden gevoerd. De rondhouten en de zeilen ontbreken.
De romp: Het voorschip en het achterschip zijn rond met terugvallende boeisels. Opvallend is dat de tjotter een berghout heeft (normaal fungeerd de bovenste huidgang als stootrand). De romp is opgebouwd uit een kielgang (geen kielbalk!) en zes huidgangen. De boot is gepiekt. Vlaktilling van 6 graden.
Het schip van voor naar achter: De voorsteven is bekleed met metaalplaat. Op de bovenkant daarvan zijn twee metalen ogen gemaakt. Daaraan werden de voorstag en de voorpunt van de fok bevestigd. De Aan weerszijden van de voorsteven kluisborden en berentanden. Deze zijn met snijwerk versierd. De kluisborden zijn versierd met bladertakken rond een cirkelvorm (dicht kluisgat). De berentanden zijn versierd met kraalranden en bladertakken aan de voor- en zijkanten en halve maanvormen aan de bovenkant. De bovenkant van het boeisel (potdeksel) is aan de voorkant bekleed met koperplaat. Het boeisel is in de gillings aan de voorkant versierd met snijwerk: twee voluten met bladertakken. Tussen de boeisels is in het voorschip een bedelbalk gemaakt. Deze is aan de bovenkant bekleed met koperplaat. Aan de achterkant is de bedelbalk voorzien van snijwerk: in de hoeken waaiervormen en in het midden bladertakken met twee kwasten een krulvorm. Aan binnenkant van het schip zijn de spanten te zien. De messelbank heeft in het midden een mastkoker met metalen borgplaat. Op de uiteinden van de messelbank zijn klossen met gaten gemaakt. Het zijn de schootogen voor de fokkeschoten. De boeisels zijn aan de buitenkant versierd met ingesneden biezen en een kraalrand aan de onderkant. Aan de binnenkant zijn de boeisels in het achterschip gedubbeld. De zwaarden zijn met bouten en vleugelmoeren aan deze gedubbelde boeisels bevestigd. De koppen van de zwaarden zijn verdikt met halve maanvormige zwaardkoppen. De bovenkant van de zwaardkoppen zijn bekleed met koperplaat. De randen van de zwaarden zijn voorzien van metaalbeslag. Het boutgat is voorzien van een ruitvormige metalen plaat. De zwaardlopers gaan door een gat in het boeisel naar binnen en zijn belegd op korvijnagels in de spanten van het achterschip. De bodem van het schip is bekleed met buikdenningen. Voor de achterbank is de buikdenning verhoogd. Het midden van het achterbank is als luik verwijderbaar. De voorwand van het achterhuis is voorzien van een schuifluik. Daarboven is een hennebalk aangebracht. De bovenkant van de hennebalk is bekleed met koperplaat. De hennebalk is aan de voorkant voorzien van snijwerk: waaiervormige ornamenten, S-vormige bladkrullen en in het midden de scheepsnaam met opliggende letters: 'JANNETJE'. De boeisels zijn aan de achterkant voorzien van snijwerk: een voluut met bladertak. De boeisels zijn op de plaatsen van het snijwerk bedekt met koperplaat. Het roer is met twee roerhaken opgehangen aan de achtersteven. De kop van het roer is verdikt. Aan de voorkant daarvan steekt een stalen helmstok naar voren met daarop een houten handgreep. Op de kop van het roer een roerleeuw (apart beschreven onder inv.nr. J-109). Over de rug van het roer koperplaat met daaraan een koperen vlaggenstokhouder. Daarin is een gebogen vlaggenstok met rood-wit-blauwe vlag gestoken. De kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is zwart. Het berghout is zwart. De boeisels zijn aan de onderkant gelakt. De bovenste delen van de boeisels zijn standgroen met een groene invulling van de ingesneden biezen en een witte kraalrand aan de onderkant. Het snijwerk van de boeisels (voluten met bladeren) zijn wit. De berentanden en kluisborden zijn wit met verguld snijwerk. De zwaaren zijn gelakt, evenals het roer. De binnenkanten van de boorden zijn gelakt. De koppen van de spanten zijn rood. De binnenkanten van de boeisels zijn in het achterschip lichtgroen. De buikdenningen zijn wit met een grijze marmering. De bedelbalk is wit met rode biezen en verguld snijwerk. Ook de hennebalk is wit met rode biezen en verguld snijwerk. De roerleeuw is verguld en het kussen is groen en wit.
Accessoires: geen.
De Jannetje werd in 1921 gebouwd in opdracht van J.J. Enthoven te Voorburg. In het werfboek van Auke van der Zee (deel XVI) staat: 'Een Boeijertje gemaakt voor den Heer Joh-a Enthoven. Voorburg in 1921'. De prijs (incl. koper) bedroeg f. 1000,=. In 1921 was de heer Enthoven met zijn boeier Cataharina,die hij datzelfde jaar had gekocht van de eerste eingeaar (Jhr. A.J. van Sminia te Aldtsjerk) op de Jouster werf voor herstelwerkzaamheden (werfboek XIV). Kennelijk had hij behoefte aan een volgbootje. Over de levensloop van het scheepje is zo goed als niets bekend. Enthoven verkocht de boeier Catharina (na 1925) maar van een volgbootje (Jannetje) is geen sprake. Na duistere omzwervingen kwam de Jannetje begin jaren vijfti, na grondige restauratie door Tjeerd van der Meulen op de oude Jouster werf in het bezit van het Museum. Eeltje Romkema, kleinzoon van de bouwer, herkende het schip als de Jannetje, althans dat schreef H. Halbertsma (de toenmalige conservator van het Fries Scheepvaart Museum) aan C.J.W. van Waning (toenmalig voorzitter van het Stamboek Ronde en Platbodemjachten).
Het bootje werd door de bouwer al een 'Boeijertje' genoemd. Daarmee wordt bedoeld een kleine tjotter (= boatsje), maar dan uitgerust met berghouten, berentanden, kluisborden en een smal roer met leeuwtje. Deze scheepjes waren meestal slechts ingericht om mee te roeien, bijvoorbeeld als bijboot bij een grote boeier. Soms kon er ook mee gezeild worden.
Opmeting van J. Vermeer: lengte over de stevens 4.00 meter, grootste breedte over de huid 1.55 meter, holte op het grootspant 0.57 meter. Bijzonderheden: geen kielbalk, gepiekt gebouwd, vlaktilling van 6 graden.
Het bootje heeft een in de doft ingebouwde mastkoker en zijzwaarden met scherpe sleepijzers. Dit wijst er op, dat het ooit een zeiltuigje heeft gehad. In 1990 en 1991 heeft Pier Piersma te Heeg twee tjotters naar de Jannetje gebouwd: respektievelijk de Catharina voor H. Kingma te Gouda en de Nautilos voor J.A. Nouwen te Warns.
De Jannetje werd op 1 maart 1993 officieel her-ingeschreven in het Stamboek Ronde en Platbodemjachten onder nr. 16. De brief en het certificaat zijn opgenomen in het archief van de Stichting Fries Scheepvaart Museum, ingekomen correspondentie, 1 maart 1993. Later bleek dat onder dat zelfde nummer al een zeepunter was ingeschreven. Er is aan de Jannetje vervolgens een ander nummer toegekend; in het Stamboek staat de Jannetje nu onder nummer 530. De roerleeuw hoort niet bij het schip, maar is er later op geplaatst.
De buikdenningen zijn in 1957 gemarmerd door Joh. de Vries uit Sneek voor f. 26,20.
literatuur:
- Archief Vereniging Fries Scheepvaart Museum - Correspondentie A.M. Sustring - H. Halbertsma, 21 maart 1951.
- Archief Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten, brief d.d. 4 sep. 1953.
- Jaarverslag Fries Scheepvaart Museum 1951, 1954 en 1955
- Catalogus Scheepssier in Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1991, nrs. 20, 22, 29, 30
- H.G. van Slooten 'Eeltje Holtrop van der Zee en zijn familie' in: Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1988, pp. 116-118.
- J. Vermeer, Tjotters en Boatsjes (Leeuwarden, 1997) pp. 1-6, 168-170, 298-299.
Reacties