Datering
Maker I.G. de Visser
Model van een vroeg-middeleeuws scheepje: het praamke van Tirns.
Model van een vroeg-middeleeuws, punterachtig scheepje. Op spanten gebouwd uit eikenhout zoals het er vermoedelijk heeft uitgezien. Hierin zijn alleen die delen die bij de opgraving zijn aangetroffen, donker gebeitst. De ontbrekende delen worden getoond als blank eikenhout. Het model is vrijwel symmetrisch met een lancetvormig vlak met een breedte van drie planken. Aan voor- en achterzijde een scherpe, vallende steven waartegen de twee huidgangen zijn bevestigd. De huidgangen zijn overnaads aan elkaar bevestigd. Op de naden liggen dunne latten om het breeuwsel op zijn plaats te houden. De bovenrand van het boord is aan binnen- en buitenzijde versterkt met lange latten in een afgerond profiel. Op het vlak leggers en knieën.
De modellen werden gebouwd naar de opmetingen die werden gedaan door archeologisch adviesbureau Raap op de vindplaats, aangevuld met de opmetingen van de individuele planken in het scheepsarcheologisch depot van de RCE te Lelystad. De modellen werden werden op hun beurt gebruikt voor de reconstructie van het originele schip.
Het bootje werd in 2006 opgegraven bij Tirns en moet al aan het eind van de twaalfde eeuw zijn vervaardigd. Het is een platbodemscheepje met een model dat in de buurt komt van een punter of een praam. Het bootje is bij toeval gevonden bij onderzoek dat archeologisch adviesbureau RAAP uit Drachten verrichtte, voordat in opdracht van de Gasunie een nieuwe aardgasleiding van Grijpskerk via Workum naar Medemblik zou worden aangelegd. De verwachting was dat er op die plek mogelijk nog sporen zouden worden aangetroffen van het klooster Thabor (1406-1580), of van de terp waarop het stond.
Sporen van dat klooster werden niet gevonden, maar in een van de proefsleuven werd wel het goed bewaard gebleven scheepje aangetroffen. Een bijzondere vondst, omdat het de oudst bewaard gebleven boot van Friesland betreft.
Het bijzonder goed geconserveerde vaartuigje werd zo’n 2,5 meter onder het maaiveld aangetroffen. Het is zeven meter lang en 1.40 meter breed. De gangen zijn vervaardigd van eikenhout. Uit bestudering van de jaarringen bleek dat de bomen tussen 1180 en 1188 gekapt moeten zijn in Denemarken of Noord-Duitsland. Hieruit kan worden afgeleid dat er toen al handelsrelaties bestonden tussen Noord-Nederland en genoemde landen. Het scheepje is in Friesland in gebouwd, waarbij voor de inhouten, en de leggers gebruik werd gemaakt van lokaal wilgenhout. Het vlak is grotendeels van eveneens lokaal elzenhout. Verder is er gebruik gemaakt van essenhout. Als breeuwsel is mos gebruikt, en deels was dat bij de opgraving nog aanwezig. Dit mos werd vastgehouden door latten, die met metalen sintelnagels zijn vastgezet. Verder zijn alle verbindingen met houten pennen gemaakt.
Het scheepje werd gevonden ten noordwesten van de boerderij Kleaster Thabor. Langs die plek liep vroeger de Middelzee, een zeearm die vanuit het noorden Friesland binnendrong. De Middelzee stond in verbinding met een andere zeearm, de Marne, die vanuit het westen kwam. Aan het eind van de twaalfde eeuw was deze verbinding al dichtgeslibd en bij Tirns al ingepolderd. Wat resteerde waren vaarten in de restanten van de geulen en slenken. Het bootje was beslist niet zeewaardig, maar wel uitermate geschikt om mee te manoeuvreren in dit soort ondiepe en smalle wateren. Bij de opgraving bleek dat het scheepje in tweeën was gebroken en in één van die geulen was gezonken. Vlak bij een dijk met paalwerk. Mogelijk was dit een soort loskade voor de terp waarop ruim twee eeuwen later het klooster Thabor is gebouwd. In het wrak werd overigens geen lading aangetroffen.
Het vaartuigje is voorzichtig uitgegraven onder leiding van maritiem specialist prof. dr. A.L.F. (André) van Holk. Het is in het veld gedocumenteerd, in delen geborgen en overgebracht naar het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwaterarcheologie (NISA) in Lelystad. Daar is het scheepswrak verder onderzocht en geconserveerd. Deze conservering bestaat uit het volledig impregneren van het hout met de kuntstof PolyEthyleenGlycol, of PEG. Tijdens het conserveren zijn helaas grote delen van het hout door ongedierte aangetast. Uit de overgebleven delen is de huidige reconstructie samengesteld.
Er zijn maar heel weinig schepen uit de Middeleeuwen gevonden in Nederlandse bodem. Dit scheepje is het enige Friese exemplaar.
Reacties