Datering
Wildschieter
De zogenaamde Friese wyldsjitter is een rond gebouwd open schip en verwant aan de tjotters. Het is een jagersbootje, dat in Friesland werd gebruikt voor de jacht op waterwild. Om niet op te vallen werden deze schepen licht en vooral laag gebouwd. De bemanning bestond uit een roeier en een jager. In de herfst, als de eenden, ganzen en zwanen neerstreken op de Friese meren tijdens hun trek naar het zuiden, roeide men naar het jachtgebied. Men wikkelde de riemen in lappen, zodat zij geen geluid maakten. Als er na veel geduld en omzichtigheid een koppel vogels was benaderd, nam de jager liggend plaats achter het ganzenroer, een zwaar kaliber geweer met een lengte van 2,70 meter. Het ganzenroer lag in een speciaal holletje, de richtschraag. De kolf van het geweer rustte tegen de schouder van de jager. Als alles in gereedheid was gebracht, vuurde hij een pond hagel af op de vogels in de hoop enkele te raken. Wildschieters werden later ook wel als plezierjacht gebruikt. Dan werden ze voorzien van een mast en spriettuig
Gedetailleerde beschrijving
Documentatie jagersbootje of wyldsjitter (ZZM 000600) Wyldsjitter, een rond gebouwd open schip, familie van de tjotters. Glad gebouwd met hoekige kim en vlak, met weinig sprong, een vlak scheepje. Het schip is rond in voor en achterkant en vrij recht in de zij. Het wordt ook wel een eengangsbootje genoemd. Bodem is rond met een kielgang in het midden en twee kimgangen. Voorsteven is krom en rechthoekig van doorsnede. Er is een ijzeren voorstevenbeslag met een oog boven de waterlijn voor een landvast, een oog bovenop voor bevestiging stag en een oogje met ketting voor het bevestigen van de fok. Het beslag loopt door tot iets op het plechtje en is licht uitgesmeed. De voorsteven is buiten op de kielgang bevestigd. Onder is de steven verlengd met een gedeelte als voorscheg. De achtersteven is vallend. De achterscheg staat op de kielgang. Onder is een lat aangebracht, die de scheg beschermd bij het slepen over dammen of aan de grond lopen. Er is een vulstuk, doodhout, tussen achterste gedeelte scheg en kielgang. Er zijn twee roerhengsels om de steven genageld. De boorden of zijden bestaan uit een plank. Het boeisel valt naar binnen. De bergrand wordt gevormd door het uitstekende gedeelte van het boord. Het boeisel staat hier vrijwel haaks op. De bergrand is over het rechte gedeelte voorzien van een afgeronde lat. Waarschijnlijk is dit een restauratie. (ZZM?). Een zware band verbind voor de boorden en de voorsteven. Deze is pas gemaakt in de ronding van de kop en loopt schuin naar beneden. De band is versierd met een accolade vorm en aan de voorkant zijn aan weerszijden twee holtes gemaakt waarin het ganzenroer kan worden gelegd voor het richten. Achter is er een band die horizontaal ligt en ook de boorden met de achtersteven verbindt. Hierover is het achterhuisje, een achterplecht, aangebracht met ronde vorm en een stuurbalk waarover de helmstok glijdt. Een ronde kraal is op achterhuisje aangebracht. De achterbank heeft aan voorzijde een staand schot. Het horizontale gedeelte bestaat uit plankjes in de lengterichting van het schip. Een los deksel sluit het achteronder af. Waarschijnlijk is het deksel vernieuwd door ZZM. Een knie staat aan weerszijden op de bank en geeft steun aan het boeisel. Een afgeronde lat tegen het achterhuisje de bank af tegen water. Er zijn totaal 14 inhouten. In achteronder twee wrangen en voor ook enkele. De spanten staan in rechte lijn tegenover elkaar. In het midden zijn vulstukken aangebracht. Kleine oplangers geven sterkte om het boeisel op te vangen. Er zijn geen kespen op de bodem. Direct tegen achterschot is een deel even hoog als de buikdenning aangebracht op de bodem. Tussen mastdoft en achterin zijn er leggers (6 x ) aangebracht tussen de spanten. Ze zijn vrij plat. De mastdoft is ondersteund door twee spanten. Ertussen is een dubbeling over de bodem aangebracht. Een vierkante uitsparing hierin geeft steun aan een vierkante mastkoker. Een ijzer mastkling is op de doft aangebracht. Een knie aan weerszijden is op de doft in het midden aangebracht en geeft steun aan het boeisel. De buikdenning of vlonders zijn uit betrekkelijk smalle delen samengesteld en vrij licht van constructie. Er zijn twee grote achterin met er tussenin een plank, voor de hoosgoot. Voor is er een vlonder. De vlonders liggen direct op de spanten en leggers. Boeisel is aan binnenkant dubbel, een soort wegering, vanaf mastdoft tot begin ronding achterin. Op boeiselrand is er beslag aangebracht voor twee roeipennen aan elke kant. In een vierkant gat steekt een pen, taps toelopend, en aan onderkant vastgebout. Het roer is lang met een hak en is opgebouwd uit 4 delen. Er zijn lange veren aan de vingerlingen. Twee smalle klampen voor de helmstok. De kop is langwerpig en rond. Achterkant en kop is afgedekt met ijzer. In de kop zit een gat voor stop (touw met knoop) boven helmstok. De helmstok is dun, met een lange lade en naar voren taps toelopend. Op het eind een rond gedeelte als handvat. Is waarschijnlijk in ZZM vervaardigd. Zwaard bestaat uit een stuk. Er is er een. Vrij smal, kop is erg plat. Geen versieringen. Half rond messing om zwaard. Zwaardophanging met touwlus. Er zijn twee houten riemen met smal blad. Aan achterkant is blad met sterke hoek geprofileerd. Er is een oogbout en twee ijzeren slijtstrippen. Schip is geheel blank gelakt. Onder de W.L. groen. Buikdenning grijs. Bodem zwart. Oplangers en diverse versieringen rood. Hoosnap is schepvormig, vrij diep. Samengesteld uit twee zijstukken en ronde stok als handvat. Waarschijnlijk door ZZM gemaakt. Bankje is los toegevoegd voor het kunnen afschieten van het ganzenroer. Groen geverfd. ONDERDELEN: riemen (2 stuks): l=231 cm. roer: l=72 , h=63 cm. helmstok: l=98, b=7,5 cm. bankje: h=20, b=23,5, l=30,5 cm. zwaard: b=32,5, l=75 cm. hoosvat: h=11,5, b=9, l=39 cm. HISTORISCHE BIJZONDERHEDEN: Jagersboot. Dit jagersbootje werd in Friesland op de meren, sloten, en ondergelopen landerijen gebruikt voor de jacht op waterwild. Het scheepje is rond van vorm en behoort tot de kleinste soort van de Friese schepen. Om niet op te vallen werden deze schepen licht en vooral laag gebouwd. Het werd bemand door twee personen, een roeier en een jager. In de herfst als de eenden, ganzen en zwanen neerstreken op de Friese meren tijdens de trek naar het zuiden, roeide men naar het jachtgebied. Om geen geluid te maken werden de riemen met lappen omwikkeld. Als er na veel omzichtigheid een koppel vogels benaderd was, ging de jager achter zijn 'ganzenroer', een zwaar kaliber geweer met een lengte van zo'n 2,70 meter, liggen, en vuurde een schot hagel van ongeveer een halve pond af op de groep vogels in de hoop enkele dieren te raken. Het ganzenroer lag in een speciaal holletje, de richtschraag, de kolf van het geweer rustte tegen de schouder van de jager. Wildschieters werden ook wel als pleziervaartuigen gebruikt en voorzien van een mast en spriettuig.; EIGENAARS; tot augustus 1949: Hofman, Zuideind, Sneek.
Reacties