Datering
Schort of bontje
De bovenrok wordt tegen vuil worden beschermd door een schort. Dit schort is 's zondags als het kletje gedragen wordt een BOEZEL, door de week en met werk een BONTJE. Toch worden bontjes ook wel eens gedragen met het kletje. De boezel: Is gemaakt van kletjesstof. Aan bovenzijde vroeger een zijden en later een satijnen stikkie. Uit de rouw kleurig bloemmotief op wit, geborduurd of gespoten, (hetzelfde als de kraplap). Voor daags naar de kerk is het stikkie bont geruit of gestreept. Voor 1890 waren de stikkies altijd bont. Het bontje: Vanaf ongeveer 1930 worden de bontjes gemaakt van een wit katoenen stof met fijne gekleurde strepen. Daarvoor werden bonte ruitjes gebruikt. In het werk draagt men zeer fijn geruite blauw-wit bontjes die soms effen blauw lijken. Over inrimpeling aan de bovenzijde wordt veelal smokwerk aan- gebracht. De vrouwen grepen deze gelegenheid gretig aan om hierop hun fantasie bot te vieren. Het resultaat is vaak verrassend en decoratief. Na WOII werd het smokwerk steeds brede
Gestreepte katoen met wit/blauw/zwart/oranje en bruin, bovenzijde 1.5 cm. gerimpeld en aan tailleband van dezelfde stof gezet die geheel achterlangs doorloopt, aan rechterzijde sluiting met twee knopen en knoopsgaten, over het gerimpelde gedeelte een eenvoudige versiering in groen en geel d.m.c., voor daags.
Reacties