Datering
Maker onbekend
Schort of schulk
De Huizer "schulk" bij de oorijzerdracht.; Over de bovenrok werd een schort gedragen. Vroeger heette dat een schorteldoek. Het Huizer woord schulk is hiervan afgeleid. De schorten zijn vaak van een Fries of Zeeuws bont: lichtblauw geruit, lichtgrijs, soms ook wel met rose-rood of een vrolijk bloemetje. Er is verschil tussen zondagse of daagse schorten, niet alleen in kleur en stof, maar ook op andere punten. Men kende bv. de een- en de tweekantenschorten. De tweekanten- schort kon men draaien en was voor de winterzondag en voor daags. Een eenkantschort droeg men alleen zomers op zondag en was van voren bedrukt en van achteren wit. Een zondags schort mocht niet gewassen zijn. Wanneer een schort gewassen was werd deze door de week gedragen, (alleen de tweekantenschorten). Een eenkantschort kon niet door de week gedragen worden, deze werd na het wassen vermaakt tot nachtjak. Een doordeweeks schort heeft gatbanden, zodat het schort tijdens het werk niet naar voren kan valllen. Voor de zondag heeft het schort een strik die uit drie delen bestaat: ceintuur met gevouwen strikje en banden.; Het werkschort, met name voor het wassen en de buitenboel, had een rood geruit bovenstukje en was van blauwe wol (wol neemt veel vocht op). In de week bij het lichte werkdragen de vrouwen een schullek van vrolijk geruit katoen. Wanneer men bijzonder netjes voor de dag moet komen, draagt men een schulk van zwart tibé. Deze zijn wijder van stof en heeft ter versiering aan de onderzijde wel 12 tot 16 bessels. De daagse schorten hebben meestal 6 bessels en de zondagse schorten 10 tot 12.
Antraciet grijs met ingeweven zwarte strepen en kleine glanzende driehoekjes, de stof gerimpeld in tailleband gezet van dezelfde stof, 2 zwart katoenen schortbandjes, ter versiering aan de onderzijde 2 bessels, hierbij hoort een ceintuur met strik en banden van dezelfde stof nr. 811/b, voor de zondag in de winter.
Reacties