Kunst van het aanleggen van tuinen, hoofdzakelijk met esthetische bestemming, niet om groenten en fruit te kweken noch voor wetenschappelijke doeleinden ( (zie) hortus, proeftuin). Daarbij bedient men zich van de beginselen van de bouwkunst: massaverdeling, kleur, assen, geometrie. Ook worden besloten ruimtevormen gehanteerd, zoals loofpoorten en hoge hagen. Stoffering met beelden, balustrades, tempeltjes en vooral met waterwerken: fonteinen, bassins, cascades.Hoogtepunt van de geometrische tuinarchitectuur is de (zie) Lenôtrestijl. In Nederland is die door Daniël Marot nagevolgd. Bij deze ‘formele’ tuin zijn de hoofdwegen steeds op ‘points de vue’ of op een uitzicht gericht. Daartegenover kwam sinds c. 1720 de ‘tuin der filosofie’ op, de landschapstuin, gepropageerd door W. Kent (tuin in Chiswick, 1718). Eerst waren de vormen vermengd met rococo-romantische en exotische motieven, zoals gotische ruïnes, pagoden (Kew) en dergelijke elementen, Ook grillig gesnoeide bomen, melkerijen ( (zie) laiterie) en pastorales (Petit Trianon), (zie) haha en (zie) tempels. De ‘Engelse tuin’ met zijn kronkelwegen en slingerbeken beheerste bijna een eeuw lang de tuinarchitectuur. Omstreeks 1860 trad vanuit Engeland (W. Morris c.s.) weer een reactie in ten gunste van de strengere, rechtlijnige tuinaanleg, vooral daar waar de aanleg onmiddellijk aansluit bij het huis. (Haslinghuis)
Reacties