Datering
Maker
Potschip "Twee Gebroeders"
Potschepen of diggelschepen hebben in de drie noordelijke provincies en in Holland eeuwenlang aardewerk en ander handelswaar vervoerd. De schippers waren varende marskramers die jaarlijks; een vaste route voeren. In elke plaats bleven ze enkele dagen liggen om de inwoners de tijd te gunnen hun voorraden aan te vullen. Waarschijnlijk is dit potschip van Pieter Eisma geweest die zijn domicilie had in het Friese Nijland. Hij handelde in aardewerk en ander huisraad. Alleen met mooi weer voer hij zijn schip met breekbare waren naar het volgende dorp. Boerderijen en dorpen die te ver van het water af lagen, bezocht hij lopend met de potten en pannen in een mand aan een juk. Als bijverdienste hooide Eisma voor boeren die langs zijn route waren gevestigd. In de winter verdiende hij bij met mollen vangen en vodden ophalen.
Gedetailleerde beschrijving
Potschip. Geheel geklonken ijzeren casco. Tjalktype. Romp: De romp is tamelijk smal en hoog, er is weinig zeeg. De zijden zijn erg recht. Er is in het midden een winkelgedeelte. Voorsteven: De voorsteven is krom en heeft een doosconstructie. Van boven is de voorsteven met een ijzeren deksel afgesloten. Er is een ijzeren botteloef met 3 ogen welke om de voorsteven vastgebout is. Het voorstevenbeslag heeft eindigd boven in een oog. Er is een loefbijter aanwezig. Berghouten: Tot de stuizen is er voor en achter een berghout van ijzer en met beton opgevuld. Deze gaat over in bergplaten. De beretand is eenvoudig met kralen afgewerkt. Het kluisbord is van boven afgewerkt met 4 holletjes. Het slemphout loopt in vloeiende lijn vanuit berghout naar voorsteven. Dekindeling: Er is een voordek, achter de mast een winkelroef een achterdek en een paviljoendek achter. Er is een uitwip op het voordek ten behoeve van de strijkbare mast. Deze loopt naar voren toe breder uit en heeft een ronde vorm. Het deksel bestaat uit twee gedeeltes. Zijde en boeisel: Er staan vierkante bolders aan SB en BB voor op het boord. De dekken zijn van ijzer voorzien van een langwerpige ijzeren ruitmotief. Voor aan SB is er een ijzeren kikker onder tegen het binnenboord. Het potdeksel is een hoeklijn afgedekt met halfronde strip. Mastkoker loopt door tot op het spoor. De wangen bestaan uit een dubbele dikke plaat. Aa SB en BB zijn op elke wang twee houten klampen om de vallen op te beleggen. Mast: De mast is onderdeks draaiend. De mast heeft vlak boven de koker aan BB een vierkant oog en achter een horizontale ring voor de lummelbout. Het mastgewicht is van beton met ijzer vermengd. Het gewicht is bevestigd met een beugel. De masttop heeft een achtkantige hommer. Onder de hommer is aan voorkant mast een oog voor de fokkenval. Het hommerbeslag heeft 3 ogen.; Er is aan achterkant een haakje voor de strop van het voorstag te steunen. Daarboven zijn aan achterkant twee hanenpoten. De trommelstok is van blik. Winkelroef: [Deze is geheel vernieuwd en het is onduidelijk of de maten juist zijn.] De roef loopt omhoog vanaf de zijde als een vierkante doos op het schip. Er zijn geen gangboorden. Op de rand staan 4 ijzeren pennen om afglijden van haakstokken e.d. te beletten. Voor aan SB en BB van da mast is er een toegang met twee naar buiten draaiende ijzeren deurtjes en een houten luik op het dek. De zijkant heeft voor het zwaard een raam en achter het raam zijn er twee ramen. De ramen zijn eenvoudig rechthoekig. Op de roef is in het midden een langwerpig schijnlicht geplaatst van hout. Deze bestaat uit drie verdelingen. Bovenop is een ijzeren rek. De dekspanten lopen nu door onder het schijnlicht. Dit is niet oorspronkelijk. Aan achterkant is een toegang in het midden, welke bestaat uit twee openslaande ijzeren deurtjes en een houten schuifluik. Tegen achterkant van de roef zijn er naast deze toegang twee puttings. Zwaard: Het zwaard is rond van vorm. De zwaardkop bestaat uit een ijzeren plaat. In het midden hiervan is een stervormig beslag. De zwaardbout loopt door de zij naar binnen. Een keg houdt bout aan binnenkant tegen. De zandloper en het zwaardbeslag is een halfronde ijzeren strip. Voor het zwaard is een aanvaringsklamp van hout vastgebout. Er is geen strijkklamp. Een halfrond tegen de bergplaat is achter het zwaard aangebracht. Tegen zijde is een geleideoog achter het zwaard voor de zwaardtalie door te voeren naar twee platte ijzeren zwaardtaliebokken. Het halende part van de zwaardtalie wordt belegd op een ijzeren kikker welke net onder potdeksel op het boord buiten geplaatst is. Achterdek: Gemaakt van ruitenplaat. Dichtbij paviljoendek zijn aan SB en B twee vierkante bolders geplaatst. Paviljoendek: In het midden is een doorvoer voor de kachelpijp. De kachelpijp is van hout en heeft van boven twee openingen. Een cirkelvormige holte wordt benut voor de mik van de giek. Aan SB is een houten schuifluik welke op twee ronde ijzeren railtjes naar achteren schuift. In het midden is een schijnlicht met houten koekoek. Rond dit dek zijn ijzeren hekjes geplaatst bestaande uit 5 scepters en 3 horizontale ronde ijzeren staven. Achtersteven: Achter is er een houten berghout vanaf stuit tot steven. Er is aan SB en BB een vierkant raampje gevormd door houten kozijn. De bovendorpel is rond gebogen. De achtersteven wordt afgesloten met een houten deksel. Roer: Het model is smal met een brede hak onder water. Er zijn 3 vingerlingen. Achterop is een ijzeren vlaggenstokhouder geplaatst. De helmstok is gebogen en van ijzer met een ronde houten gedraaide knop. Ruim: Voor is een half ijzeren schot aan BB en aan SB is een houten deur aanwezig. Mastspoor ligt over vier kattensporen. Kleuren: Romp zwart geteerd. Berghout zwart. Voor en achter bruinrood onder berghout. Zijkant roef donkergroen. Zwaardkop groen met witte ster en rode boutkop. Voorsteven en boeisel wit. Potdeksel zwart. Binnenkant boeisel, roefdak en paviljoendak is bruinrood. [De complete inrichting is nog niet aangebracht, er is weinig oorspronkelijk materiaal. Wel zijn er gegevens voor handen waarop een reconstructie van het interieur kan worden gebaseerd] OUDE CODE: SM F 03 OUD ZZMNUMMER: B 521 / B 52 SCHEEPSTYPE: potschip SOORT SCHIP: winkelschip, tjalk. NAAM SCHIP: Twee Gebroeders (?) Herma BOUWER/ADRES: Sneek(?) BOUWJAAR:1894 KADASTERNUMMER:1001 L; (Sneek) MOTOR: geen HISTORISCHE BIJZONDERHEDEN: Potschepen of diggelschepen hebben in de drie noordelijke provincies en in Zuid-Holland aardewerk en andere negotie vervoerd. Het waren varende marskramers welke jaarlijks een vaste route voeren en enkele dagen bij een dorp bleven om alle kopers de tijd te gunnen om langs te komen en hun gebroken waar te vervangen en hun voorraad aan te vullen. Ook gingen ze wel met hun waar in manden hangend aan een juk, naar naburige plaatsen waar met het schip niet voor de wal af te meren was. Voorkomende goederen waren grote bruine inmaakpotten, Keuls aardewerk, kannetjes, testen, komforen, vergieten, beslagkommen, gortpotten, zoutvaten, botervaten, soepterrienen, kopjes met opschriften, lampetstellen, melkkannen, rood- en groen aardewerk, spul van Petrus Regout, Makkummer borden, boeren Delfts, gatenpannen, kruiken, band en garen, panboenders, vloermatten, schoorsteenporcelein, bloempotten, drink- en voederbakken, nikkelen voorwerpen, etc. Negotieschippers hadden hun afzetgebied stilzwijgend onder elkaar verdeeld. De komst van het schip werd vaak tevoren aangekondigd. Er is zelfs bekend dat in 1778 in Uithuizermeeden geklaagd werd dat er in de kerk aangekondigd werd dat het diggelschip op haar jaarlijkse tocht in mei in aantocht was. 's Zondags zou er diggelmarkt zijn en zoveel mensen zouden hier op af komen, dat het kerkbezoek hieronder te lijden zou hebben. Een rijmpje uit vroeger tijd is bewaard gebleven: Faaike Fuutje, Ligt met zijn schuutje, Mit potten en pannen, Mit kroeken en kannen, In it Termunterdaip, Zegt het voort! (Uit Groninger Volksleven van K. ter Laan deel 3) Toen het isolement van veel dorpen geleidelijk opgeheven werd, verdween ook het potschip.; Het potschip van Nijland; Pieter Eisma (24 augustus 1872-17 oktober 1941) en Reinskje Buma hadden een drijvend winkelschip met domicilie Nijland. In de winter lagen ze hier aan het Kerkhofplein. Aanvankelijk gebruikten ze een houten snikje. In ca 1914 is het ijzeren potscheepje gekocht van iemand (de Boer?) in Ferwerd. Het schip heette de Twee gebroeders maar die naam stond er niet op. Ze kochten hun waren bij Yme Bakker in Sneek (nikkelwaar), en bij Stam in Sneek (aardewerk). De route die jaarlijks drie keer gevaren werd was van Nijland, Nijlanderzijl, Nijezijl, Wolsum, Westhem, Abbega, Oosthem, IJlst, Sneek (inkopen), Offingawier, Goënga, Speers, Gauw, Sybrandaburen. Als ze in de hooitijd bij laatst genoemde plaats waren dan ging de koopman helpen met hooien bij de boer (Sint Wartena). 's Winters haalde hij vodden op en ving mollen om de huidjes te verkopen. Ook verdiende hij bij als baanveger bij het schaatsen. Op het achterdek, op de winkelruimte en in de winkel stonden de verkoopspullen. Er werd alleen gevaren als het stil weer was, in verband de kwetsbare lading. Pake Eisma is in 1941 gestorven in de lijn (jaaglijn).; EIGENAARS (in chronologische volgorde): NAAMEIGENAAR: ADRES/PLAATS: DATA: De Boer(?) Ferwerd ?; Pieter Eisma(?) Nijland ca1910-1941; Mollinga (?) Sneek1941-1948?; H. v.d. Wielen Groningen 1948-1951; Vrienden van het Zuiderzeemuseum 1951-1954; Zuiderzeemuseum1954-heden. I Tjalk algemeen; De tjalk is een in Nederland veel voorkomend type. De voorgangers van dit ijzeren scheepje zijn al eeuwen in vele delen van ons land bekend. Het is een product van eeuwenlange evolutie van houten scheepsbouw. Tot het eind van de vorige eeuw werden deze schepen van hout gebouwd. Omstreeks 1880 kwam de ijzerbouw op gang. De tjalk is een verzamelnaam voor schepen met een plat vlak en kromme stevens, invallende boeisels bij voor- en achterschip en een aangehangen roer. Ons potschip is een speciaal voor winkelschip (om)gebouwde tjalk. Diverse typen konden gebruikt worden als potschip.; Typische kenmerken van dit schip.; Op de plaats waar normaal bij een tjalk een luikenkap zit, bevindt zich een vierkante opbouw zonder gangboorden. Vanuit de zijden recht omhoog over de hele breedte van het schip. Op het dak is een lange koekoek aangebracht om licht op de toonbank en de kastjes in de zijden te laten vallen. Achter op het dek van het roefje konden ook potten gezet worden, een hekje belet het overboord vallen. Onder dit dek, de paviljoen, woonde de schipper met zijn gezin. De ramen in het achterschip onderbreken de berghouten zoals bij oude houten tjalken ook wel voorkwam. De romp lijkt van Groningse afkomst. VERSPREIDE ONDERDELEN: De roerleeuw van het potschip van Nijland bevindt zich in het Fries Scheepvaart Museum te Sneek.
Reacties