Datering
Maker Jacob de Vlugt
Scheepsmodel van een trekschuit.
Scheepsmodel van een trekschuit. Op spanten gebouwd. Schaal: niet bekend.
Tuigage: geen (alleen een trekmast) De romp: De trekschuit heeft de vorm van een snik: scherpe voorsteven, rond achterschip en vlakke bodem.
Het model van voor naar achter: Langs de boeisels in het voorschip twee banken. Aan weerszijden twee bolders. Aan de voorwand van de roef de trekmast. De mast wordt gestaagd aan de punten van de achterwand van de roef. In de voorwand van de roef dubbel openslaande paneeldeuren die van boven halfrond zijn. In de zijwanden twee ramen met metalen schuifluiken. In het dak van de roef een luik met daaronder wegneembare schotten. Aan weerszijden van deze entree twee aparte met banken ingerichte compartimenten. Op de roef (zwarte letters op wit): 'Sneek - Leeuwarden'. Het schip heeft geen gangboorden. De roef loop van boeisel tot boeisel. In de achterwand dubbele openslaande paneeldeuren. In het achterschip twee zijbanken. Het roer heeft een metalen helmstok. De roerkop is rond en is versierd met drie ingesneden tongvormen.
Kleuren: de romp is grijs, het onderwaterschip en het berghout zijn zwart. De boven- en binnenkant van het boeisel zijn groen. De dekken en het dak zijn gelakt. De roef heeft aan de buitenkant groenen wanden met witte lijsten. De raamuiken zijn blauw. Aan de binnenkant is de roef rood. Het roer is deels grijs en deels gelakt.
Accessoires: stander.
Het model werd gebouwd naar bouwtekeningen van een trekschuit van de hand van F.N. van Loon uit 1828. De Staten van Friesland vroegen Folkert van Loon een ontwerp te maken voor beter ingerichte trekschuiten. In 1828 werden vier nieuwe trekschuiten naar zijn ontwerp gebouwd op de werf van de gebroeders Ypes aan het Vliet te Franeker. In de jaren daarna zijn daar nog meer van deze trekschuiten gebouwd.
Zeilende beurtschepen waren in waterrijke gebieden met slechte verbindingen over land een beter vervoermiddel dan wagens en rijtuigen. Al in de Middeleeuwen voeren Friese schippers met hun vrachtschepen over binnenwateren en over de Zuiderzee. Om ruzies en oneerlijke concurrentie te voorkomen stelden plaatselijke overheden reglementen in die regelden dat schippers 'op hun beurt' dienden te laden en te lossen en 'om de beurt' mochten afvaren. Hiermee is het begrip beurtschip verklaard. Later werden deze reglementen aangescherpt: octrooien, gilden, vaste vertrektijden, etc. In Friesland kwamen in 1642 de trekvaart en trekweg tussen Harlingen en Leeuwarden gereed, in 1647 die tussen Leeuwarden en Dokkum, in 1656 die tussen Dokkun en de Groningse grens en tenstotte die tussen Leeuwarden en Sneek in 1661. De trekvaarten verzekerden de reizigers een gerieflijk vervoer per trekschuit met vaste vertrek- en aankomsttijden. De trekschuiten waren 10 tot 15 meter lange, smalle schepen. Een korte mast stond tegen de voorkant van de kajuit. Aan de mast was een touw bevestigd waaraan het trek- of jaapaard liep over het jaagpad. In de kajuit bevonden zich een eerste en een tweede klasse afdeling. De eerste klasse was iets luxueuzer ingericht dan de tweede kalsse: kussens op de banken en dam- en schaakspel waren aanwezig en soms kranten. Waar geen trekschuiten konden varen werd de beurtdienst met een zeilschip onderhouden.
literatuur:
- W.F. Broos, 'F.N. van Loon (1775-1840)' in: Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1980, pp. 70-75.
Reacties