Datering
Maker Johannes van der Meulen

Friese zeilschouw.

Friese zeilschouw. Schaal 1:1 Rondhouten en tuigage: De schouw heeft één mast (oregon grenenhout). De mast staat in een messelbank en wordt gehouden door een metalen voorstag op de voorsteven. De zeilen zijn van witte katoen: een grootzeil van 3.88 m² en een stagfok van 1.78 m². Het voorlijk van de fok is met metalen leuver aan de voorstag bevestigd. De hals van de fok is vastgezet op een ring op de voorsteven. De fokkeschoten lopen door houten schootogen op de messelbank. De fokkeschoot aan stuurboord is belegd op een klamp op het achterste spant aan stuurboord. Het grootzeil is voorzien van een gebogen gaffel (van essenhout). Deze wordt gehesen met een klauwval en een piekeval. Het voorlijk van het grootzeil is met twee raktouwen met kralen bevestigd aan de mast. De hals van het grootzeil is met een dubbel touw gehaakt achter de zwanehals van de giek. Dit touw is niet met blokken getakeld en kan daarom niet Halstalie genoemd worden. De giek is net als de mast gemaakt van oregon grenenhout. De voorkant van de giek rust met een zwanehals in een oog aan de mast. De achterkant van de giek hangt in een kraanlijn. De grootschoot loopt door een dubbelschijfs blok aan de giek en enkelschijfs hakkeblok op de bodem van de boot. De schoot is belegd op het hakkeblok. De vallen van de zeilen en de kraanlijn zijn belegd op ééntenige klampen aan de voet van de mast. Op de top van de mast een rode vleugel aan een houten scheerhout. Op de rug van het roer is in een koperen vlaggenstokhouder een gebogen vlaggenstok geplaatst met daaraan een rood-wit-blauwe vlag. De blokken zijn van essenhout en zijn voorzien van lopende schijven. De romp: Het voorschip is plat en loopt schuin omhoog. Het achterschip heeft een plaate, schuine spiegel. Het vlak is plat en loopt naar voren en achteren omhoog. De boot van voor naar achter: De voorsteven is voorzien van metaalbeslag. HEt boeisel is voorzien van een ingesneden bies aan de onderkant. In het voorschip een verhoogde buikdenning. De messelbank rust op twee spanten. De voet van de mast is aan de voorkant versierd met een mastschild. Hierop een gesneden voorstelling van een zeepaardje met erboven een twaalfpuntige ster. Rond de voorstelling een kader in de vorm van een kabel. Onder de voorstelling: 'SNEEK'. Achter de messelbank is het boeisel gedubbeld. De zwaarden hangen met bouten aan dit gedubbelde boeisel. De koppen van de zwaarden zijn verdikt. De onderkanten van de zwaardkoppen zijn geschulpt. De boutgaten zijn overdekt met een zespuntige koperen sierster. Op de bovenkant van de roerkoppen zijn koperplaten gemaakt. De onderkanten van de zwaarden zijn verstevigd met metaalbeslag. De zwaardlopers gaan via schildpadblokken op de buitenkant van het boeisel naar binnen en zijn belegd op houten klampen op de achterste spanten van de boot. Achter de zwaarden zijn op de boeisels roeidollen geplaatst. De bodem van het achterschip is bedekt met buitdenningen. De buikdennin voor de achterbank is verhoogd. De achterbank heeft in het midden een luik. In de voorwand van de achterbank is een rechthoekige opening gemaakt. Op de binnenkant van het boeisel is een werfplaatje bevestigd: 'Fa. Joh. v.d. Meulen & Zn. / Jachtwerf / Sneek'. Ernaast een plaquette van het Stamboek Ronde en Platebodemjachten met daarop het stamboeknummer 72. Het roer hangt met twee roerhaken aan de achtersteven.De kop van het roer is met snijwerk versierd: een duif met in zijn bek een tak. De kop en de rug van het roer zijn bedekt met koperbeslag. Op de rug van het roer een koperen vlaggenstokhouder. Het helmhout valt los over de kop van het roer. De kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is zwart. Het boeisel is groen met eronder een witte bies. De zwaardkoppes zijn groen met wit in de ingesneden schulpvormen. De binnenkanten van de boorden zijn gelakt. De buikdenningen zijn grijs. De rondhouten zijn gelakt, evenals de beide banken. De kop van het roer is meerkleurig beschilderd: witte ondergrond, witte duif met goudkleurige lijnen op kop en vleugels, rode snavel, groene tak en groene krul boven de kop. Accessoires: twee roeispanen, een hoosvat (J-165), een stootwil (kurkzak) en een loden zinkgewicht (als anker).
De schouw is afgetimmerd door conciërge R. Poelstra, Sneek: onder andere de roerklik (versierd met vogel) en het mastschild (versierd met een zeepaardje en het opschrift 'Sneek'). De zeilen zijn gemaakt door zeilmakerij M.F. de Vries te Lemmer: doek A-12, oppervlakte 7.15 m2 (prijs: f. 150,15). De schouw is nadien voorzien van een werfplaatje (inv.nr. J-278). De schouw is wijd verspreid in Nederland. Het bestaat in vele afmetingen en wordt voor vele doeleinden gebruitk: visserij, vrachtvervoer en pleziervaart. De Friese schouw is gladboordig en wordt gebruikt op de binnenwateren. Het vlak is over de gehele lengte gebogen en eindigt boven de waterlijn tegen de onderkant van een zeshoekige spiegel, die een min of meer sterke valling naar buiten heeft. Het vlak is vrij breed en het boord valt niet erg open. Het boeisel heeft slechts een kleine binnenwaartse valling. De Kleine Schouw is 4.75 meter lang, geheel open en voert meestal een spriettuig (spriet en giek) en een stagfok op een botteloef. De Middenschouw is 5.5.0 meter lang en heeft een bezaantuig. De Grote Schouw is 6 meter lang en voert eveneens een bezaantuig. Soms is de grote schouw uitgerust met een kajuit. De GWS-schouw heeft een stalen onderbouw en een houten boeisel. Het voert een spriettuig. De lengte is 5 meter (gangbare handelsmaat voor staal). De afkortig verwijst naar de Grouwster Watersport Vereniging, die de bouw van dit type in de vroege jaren dertig entameerde en ook westrijden voor deze schouwen organiseerde.
literatuur: - Catalogus Scheepssier in Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1991, nrs. 33, 120

Identificatie
Titel
Friese zeilschouw.
Objectnummer
FSM-1982-180
Objecttype
  • Zeilschouwen
  • Schouwen
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/fsm-collect-1000015601
Werk
Breedte
122.0 cm
Hoogte
475.0 cm
Lengte
369.0 cm
Museum
Fries Scheepvaart Museum
Vervaardiging
Maker
  1. Johannes van der Meulen
Datering
Materiaal
  • Hout
    Hout is een bouwmateriaal, afkomstig van boomstammen en -takken. Naast merg, spint en schors vormt het daarvan het voornaamste bestanddeel. Ten noorden van de Alpen is hout van oudsher het belangrijkste bouwmateriaal. Onderscheiden worden naaldhout van naaldbomen (dennen, grenen, vuren) en loofhout van loofbomen (eiken, beuken enz.). De stammen werden meestal in het groeigebied gekantrecht en per vlot of in een schip over water vervoerd. De houthandel en -nijverheid concentreerden zich in Nederland vooral in Dordrecht, Amsterdam, Deventer en later ook in de Zaanstreek. Voor regionaal gebruik concentreerde de houthandel zich ook in plaatsen als ’s-Hertogenbosch, Schoonhoven en Tiel. (Haslinghuis)
  • Eikenhout
    Eiken is het hout van de Quercus robur. Het hout is hard en goed bestand tegen water. Het is in Noord-Europa op grote schaal gebruikt in de bouw, voor schepen, meubels en panelen. (Conservation Dictionary)Eikenhout is het hout van de eikenboom. Eikenhout is een zeer duurzame houtsoort met wijde poriën, en met brede glinsterende spiegels wanneer het dosse gezaagd is. Het is belangrijk materiaal voor balken, kappen, kozijnen, deuren, betimmeringen e.d.. Tot in de 17e zeer algemeen toegepast, tegenwoordig door schaarste kostbaar en als timmerhout vrijwel geheel door naaldhout verdrongen. Het laat zich goed besnijden en is daarom geschikt voor het maken van meubels. Voor betimmeringen gebruikte men graag wagenschot en gekloofde planken. Eikenhout werd doorgaans aangeduid naar de plaats van herkomst of naar de doorvoerhaven: bv. Deventer hout, Zutphense planken, Hasselts hout (aangevoerd langs de Overijsselse Vecht), Rijns eiken, Wezels hout (langs de Lippe, Ruhr en Rijn aangevoerd), Brabants hout. Noords eikenhout kwam uit Noord-Duitsland en de Oostzeelanden. In Oost-Nederland werd veel inlands eiken verwerkt. Thans is er in hoofdzaak Frans, Westfaals en Slavonisch eiken in de handel. (Haslinghuis)Oak is the wood of Quercus robur. The wood is hard and highly resistant to water. It has been widely used in northern Europe in construction, for ships, furniture and panels. (Conservation Dictionary)Oak wood is the wood of the oak tree. Oak is a very durable type of wood with wide pores, and with wide glistening mirrors when cut on the dead end. It is important material for beams, hoods, frames, doors, paneling and the like. Very widely used until the 17th century, nowadays it is expensive due to its scarcity and almost completely replaced by softwood. It is easy to cut and therefore suitable for making furniture. For paneling, people liked to use wagon shot and split planks. Oak wood was usually designated by its place of origin or transit port: e.g. Deventer wood, Zutphen planks, Hasselt wood (supplied along the Overijsselian Vecht), Rhenish oak, Wesel wood (supplied along the Lippe, Ruhr and Rhine rivers), Brabant wood. Nordic oak wood came from northern Germany and the Baltic countries. In the eastern Netherlands a lot of native oak was processed. Nowadays mainly French, Westphalian and Slavonian oak is in trade. (Haslinghuis)
  • Essenhout
    Essenhout is het hout van de es (Fraxinus excelsior). Essenhout is taai en sterk en is vooral gebruikt voor het vervaardigen van gereedschappen. (Haslinghuis)
  • Grenenhout
    Grenenhout is een houtsoort dat afkomstig is van de grove den (Pinus silvestris) met roodbruine noesten en jaarringen, harsrijk, vrij duurzaam. Deze houtsoort is voornamelijk uit Scandinavië en de Oostzeelanden ingevoerd. Oorspronkelijk werd het aangeduid als vuren, doordat de grove den in Noorwegen furuen wordt genoemd. Het hout van de zilverspar (granen) wordt sinds de 17e eeuw in Nederland vuren genoemd, dat van de grove den grenen. Deze verwarrende naamsverwisseling dient bij het lezen van oude bronnen terdege in de gaten gehouden te worden. (Haslinghuis)
Aankoop & Licentie
Licentie
BY-SA