Datering
Maker Hans Bijl
Scheepsmodel van de boeier Stânfries
Scheepsmodel van de boeier Stânfries. Op spanten gebouwd. Schaal onbekend.
Rondhouten en tuigage: Het schip heeft één mast. De mast wordt gehouden door een een metaalstag die met een kort stukje ketting op de botteloef is bevestigd. De voorstag is met een haak aan een oog in de top van de mast bevestigd. De mast heeft geen zijstagen. De botteloef bestaat uit twee delen. Het onderste is met een vorkverbinding vastgezet op de voorsteven. Het bovenste is door een oog veronden met het onderste en steekt vervolgens door een oog op de steven. De voorkant van de botteloef wordt gehouden door een waterstag en twee boegstagen (massieve stangen) op de voorsteven. De giek is aan de voorzijde voorzien van een scharnierende lummel draaiend geplaatst in de nagelbank. In het midden van de giek een draaibare band waaraan de grootschoot bevestigd is. Aan de achterzijde koperbeslag en ogen voor de bevestiging van het grootzeil.
De zeilen zijn van oorspronkelijk witte katoen: een stagfok en een gaffelgrootzeil. De zeilen zijn in verticale plooien genaaid. Het voorlijk van de stagfok is met metalen leuvers vastgezet aan de voorstag. De hals van de fok is met een haak bevestigd op de botteloef. De fokkeval loopt via een enkel blok naar een klamp op de mastvoet.
De fokkeschoot loopt door twee blokken: een enkelschijfs blok met hondsvot aan de schoothoek en een enkelschijfs hakkeblok aan een benen ring op een overloop op het voordek. De fokkeschoot is belegd op het hakkeblok. In de fok een enkele rij ogen voor reeftouwen.
Het grootzeil heeft een gebogen gaffel met een kleine klauw. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen bevestigd aan de mast. Hoe de halstalie bevestigd is geweest is onbekend. het zeil is aan de onderzijde alleen bij de schoothoek verbonden met de giek. De grootschoot loopt door een dubbelschijfs blok aan de giek en door een dubbelschijfs hakkeblok dat is vastgezet op de vloer van de bollestal. In het grootzeil zijn twee rijen ogen voor reeftouwen gemaakt.
Ook de grootzeilval is belegd op een klamp op de mastvoet.
Op de top van de mast een rode vleugel met koperen scheerhout. Alle blokken zijn van hout en zijn niet voorzien van lopende schijven.
De romp: Het voorschip is rond, met terugvallende boeisels. Het achterschip is rond met terugvallende boeisels. De bodem is rond en aan de achterkant gepiekt.
Het model van voor naar achter: Aan weerszijden van de voorsteven kluisborden en berentanden. De kluisborden zijn met snijwerk versierd: bloemen met in het midden een rode knop. Ook de berentanden zijn versierd met snijwerk: bladertakken op de voorkant. Het slemphout (berghout tussen berentanden en voorsteven) is eenvoudig gesneden. De boeisels zijn voorzien van een groene ingesneden bies. Op het voordek een zilverkleurig anker met een korte ketting. Tegen de boeisels zijn twee bolders gemaakt, waarvan de koppen met koper beslagen zijn. Voor de mast een luik (de uitwip) die verwijderd kan worden wanneer de mast wordt gestreken om zo het ondereind van de mast door te laten. Over de uitwip loopt een overloop aan bakboord scharnierend en aan stuurboord ingehaakt. Voor de zwaarden een zwaardklamp met een koperen beschermstrip. De zwaarden hangen met moderne bouten aan de boeisels. De koppen van de zwaarden zijn verdikt en om de kop voorzien van koperplaat. De randen van de zwaarden zijn verstevigd met metaalbeslag. De zwaardlopers gaan door een schildpadblok aan de buitenkant van het boeisel naar het achterschip en zijn daar belegd op bolders. Aan de voorzijde van de mast een eenvoudige mastplank en een haak voor het vangen van de rakbanden. Achteraan de mastvoet de nagelbank. Daarachter de roef. De roef heeft een gebogen (hol) dak. De voor- en zijwanden van de roef zijn dicht. In de achterwand van de kajuit twee deuren met rode papieren ramen. In de roef een tafel en aan weerszijden banken. De dakrand is versierd met snijwerk in de vorm van bladertakken In het midden een koperen plaatje met de tekst: "19 - H.G. Byl - 38". Aan de achtereinden van de gangboorden zijn waterlijsten gemaakt. Op de boeisels aan weerszijden twee scepters, voor dicht en achter open. De achterste (open) scepter aan stuurboord is gebroken. De kuip en roef zijn voorzien van buikdenningen. Langs de zijwanden en de achterwand van de kuip zijn kistbanken gemaakt met deksle beschilderd met een marmerimitatie. In de achterwand van de kuip een lancetvormig deurtje waarop een koperen plaatje met de tekste: "Stânfries". De bovenrand van deze wand is afgesloten met een hennebalk die met snijwerk is versierd: bladertakken. De rug van de hennebalk is met koper bedekt. Achter de hennebalk een scharnierend plaatje koper waarmee de helmstok midscheeps gefixeerd kan worden. Tegen de boeisels van het achterschip zijn bolders gemaakt, waarvan de koppen met koper zijn bedekt. Het roer van de boeier hangt met drie roerhaken aan de achtersteven. De veren van de roerhaken zijn boven de waterlijn wit geschilderd. De kop van het roer is verdikt en er staat een roerleeuw op (achterstevoren). Op de rug van het roer een gebogen vlaggenstok met daaraan een bovenmaatse Friese wimpel. Uit de voorkant van de roerkop steekt het ijzeren helmhout met koperen handgreep.
Kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is groen evenals de standaard. De berghouten zijn zwart met witte biezen. Ook het boeisel is zwart met een witte en een groene bies. De koppen van de zwaarden zijn zwart. De rondhouten zijn gelakt en het metaalbeslag eraan is zilverkleurig geschilderd. Het snijwerk langs de rand van het dak van kajuit is goudkleurig met rode ondergrond. Het snijwerk aan de hennebalk is op dezelfde wijze geverfd: goudkleurige bladertakken op rode ondergrond. De kop van het roer is zwart. De roerleeuw is goudkleurig.
Accessoires: stander
Hans Gooitzens Bijl (1 augustus 1863 - 7 januari 1941) was scheepsbouwer te Oppenhuizen, hij trouwde in 1890 met Wytske Thewis Hettinga. Zij kregen zeven kinderen. Nog in 1937 bouwde hij de Wyldsjitter die in 1956 door het museum is verworven (K-057). Hans Bijl was de enige die deze sierlijke, voor de ganzenjacht bestemde bootjes maakte. Ook diens oudste zoon, Gooitzen Bijl (geboren 4 augustus 1893), heeft er nadat hij de werf overnam nog enkele op stapel gezet. Toen deze in 1948 emigreerde naar de Verenigde Staten kwam een einde aan de werf. Vader en zoon Bijl hebben meerdere modellen van onder andere boeiers gemaakt. Twee boeiermodellen (van Hans Bijl uit 1882 en van Gooitzen Bijl uit 1937) zijn onderdeel van de collectie van met Maritiem Museum te Rotterdam. In de collectie van het Fries Scheepvaart Museum zijn modellen opgenomen van een gêrsboat en een wyldsjitter (inv. nrs. K-025 en K-028).
De boeier was van oorsprong in de 16de en 17de eeuw een gladboordig kustvaartuig. In de 18de eeuw werd de zeegaande boeier vervangen door andere kustvaartuigen, bijvoorbeeld de gajoot. Met het woord boeier werd voortaan een binnenvaartuig aangeduid dat voor vele doeleinden werd gebruikt: vervoer van personen (kerkgang), vee en kleine vrachten. Het tegenwoordige boeierjacht is hieruit ontstaan. Deze boeier kenmerkt zich door een lengte-breedte-verhouding van 3 op 1, sterk ingebogen boegen, scherpe onderwaterlijnen die soms zelfs enigszins hol zijn (gepiekt). De kop van de boeier is laag. De zeeg is gering. Het boeisel houdt over vrijwel de gehele lengte dezelfde breedte. Boeiers variëren in lengte van 7 tot 13 meter.
literatuur:
- De Watersport (voor Friesland), jrg. 24 nr. 6 (15 mei 1935) p. 130
- Waterkampioen jrg. 15 nr. 715 (1 februari 1941) p. 54
Reacties