Datering
Maker Onbekend
Scheepsmodel van een statenjacht uit 1736.
Scheepsmodel van een Statenjacht. Op spanten gebouwd. Schaal niet bekend. Rondhouten en tuigage: het schip heeft een boegspriet en één mast. De boegspriet is met een woeling vastgezet in een houder aan bakboordzijde van de voorsteven en de achterkant van de boegspriet rust in een klos op het voorboeisel. De boegspriet wordt niet gehouden door waterstagen of een boegwant, noch door een voorstag of kraanlijn aan de mast. De mast is verlengt met een steng. De steng is aan de onderkant afgeschuind en rust op een inkeping in de top van de mast. Aan de bovenkant van de mast is de steng met een metalen ezelshoofd (dubbele ring) vastgezet. De mast wordt gehouden door een voorstag die met een jufferblok dat met zeven touwen is vastgezet op de voorsteven, door een staand want van drie hoofdtouwen met weeflijnen (touwladders) en door een lopend want (bakstag). De steng wordt gehouden door een voorstag op de voorsteven en door een staand want van één hoofdtouw. De beide staande wanten zijn met jufferblokken en puttingijzers vastgezet op een rust (horizontale balk) vlak voor het zwaard. De zeilen zijn van witte katoen (verkleurd): een kluiver, een fok, een breefok, een gaffelzeil en een gaffeltopzeil. De kluiver wordt uitgezet met een traveller. In de top van de kluiver een fokkegaffel. De kluiverschoot is belegd op de voorbolder. Het voorlijk van de fok is met metalen ringen bevestigd aan de voorstag. In de top van de fok een fokkegaffel. De fokkeschoot is belegd op een hakkeblok dat is vastgezet op een houten overloop op het voordek. De breefok is bevestigd aan twee ra's. De uiteinden van de onderste ra zijn voorzien van knoppen, waaraan de brassen zijn bevestigd. De boelijn (lijn van zijkanten van het razeil die naar voren loopt om bolling te kunnen maken) is op drie punten vastgezet aan het zeil. De boelijnen lopen naar een dubbelschijfs blok op de punt van de boegspriet en lopen dan weer naar het voorschip, waar ze zijn belegd op de voorbolder. Het voorlijk van het grootzeil is met masthoepels aan de mast bevestigd. Het grootzeil is voorzien van een rechte gaffel, maar niet van een giek (er werd gezeild met losse broek). Aan de onderkant van het grootzeil is een bonnet gemaakt. Dat is een afknoopbaar gedeelte, waarmee het zeil bij harde wind gereefd werd. Aan het achterlijk zijn vier geien gemaakt: lijnen die werden gebruikt om het achterlijk van het zeil in de richting van de mast te trekken. Van de nok van de gaffel naar de voet van de mast loopt de neerhaler en van de gaffelnok naar het achterdek lopen aan weerszijden twee geerden (touwen die de gaffel in bedwang moeten houden). De voorkant van de gaffel wordt gehesen met een klauwval, die loopt door een dubbelschijfs blok op de gaffelklauw en een driegaats, schijfloos, vast blok aan de mast. De nok van de gaffel wordt gehesen door twee piekevallen. De grootschoot is belegd op een hakkeblok, dat is vastgezet op een houten overloop. Het topzeil is aan de bovenkant vastgezet op de mast en op de nok van de gaffel. De hals is met een lijn vastgezet op een klamp aan de voet van de mast. Ook het topzeil is voorzien van een geitouw. De vallen van de zeilen zijn belegd op klampen aan de voet van de mast. Op de top van de mast een rood-wit-blauwe vleugel. Boven het scheerhout van de vleugel een met snijwerk versierde mastwortel van vier ringen. Op de punt van de boegspriet een vlaggenmast met vergulde knop waaraan een rood-wit-blauwe vlag hangt (de prins). Op het achterschip een grote vlaggemast met vergulde knop. Ook daarin is een rood-wit-blauwe vlag gehesen. Op de nok van de gaffel is ook nog een vlaggenstok gemaakt. De zeilen en met name het doek van de vlaggen is zwak: er zijn gaten in gevallen. De vlaggen zijn gerestaureerd met nylon steundoek. De blokken zijn van hout en voorzien van lopende schijven. De romp: Het voorschip is rond en voorzien van een scheg. Het achterschip is gepiekt en voorzien van een platte spiegel. De bodem is rond. Het schip wordt gevaren met zwaarden. Het model van voor naar achter: De boegspriet is met een woeling vastgezet in een houder aan bakboordzijde van de voorsteven en de achterkant van de boegspriet rust in een klos op het voorboeisel. De boegspriet wordt niet gehouden door waterstagen of een boegwant, nocht door een voorstag of kraanlijn aan de mast. Onder de boegsrpiet een scheg. Op de scheg een galjoensleeuw, die in zijn voorpoten een blank wapenschild houdt. Deels op de scheg en deels op de slooiknieën (balk tussen boeg en voorsteven) is een vierpotig dier met lange krulstaart gebeeldhouwd. De ankers liggen over het boeisel van de boeg. Ze zijn vastgesjord aan de voorstevens met een touw waaraan ook een rood-wit-zwarte ankerboei hangt. De ankerkabels lopen via de kluisgaten aanweerszijden van de voorsteven naar binnen, waar ze over de braadspil lopen, om daarna te door een luik verdwijnen in het vooronder. De kluisgaten zijn versierd met een gesneden zeemonster (of zeemeermin). In het boeisel van het voorschip zijn aan weerszijden drie geschutspoorten gemaakt. Achter de zwaarden zijn aan twee kanten ook twee geschutspoorten gemaakt. Het totale aantal kanonnen aan boord is tien. De geschutsopeningen worden niet met luiken afgesloten. Ze zijn met snijwerk (bladmotieven) versierd. Bij de geschutsopeningen hangen wrijfhouten over het boeisel: aan beide kanten drie op het voorschip en twee op het achterschip. Op het voordek, achter de voorsteven een nagelbalk, een braadspil met twee stokken en het luik van het vooronder. Op het voordek staan zes kanonnen opgesteld. Ze zijn van gegtoen metaal en rusten in houten rolpaarden. Net voor de mast, over de volle breedte van het schip, de houten overloop van de fok. Achter de mast de stander voor de uitzetter, de pikhaak en de drie bomen. Deze stander bestaat uit twee dwarsscheepse houders (met bolders waarop schoten belegd zijn) met daartussen twee langsscheepse steunen. Onder deze houder een met een reling omgeven trapgat en een vierkante lichtkap (kubusvorm met in vieren gedeelde ramen in de wanden en een houten bovenkant). Achter de lichtkap een houten luik. Onder dit luik is een tekst aangebracht: 'Dit schip is't laatst / herkomstig uit Sneek 1913 / gerestaureerd in 1918 door / G.E.E. Crone, Amsterdam / op't lint in den spiegel staat / 1736'. De zwaarden zijn met splitpennen vastgezet. Ze zijn voorzien van verdikte koppen. Opgeschilderde zwarte biezen suggereren metaalbeslag. De zwaardlopers gaan via een schildpadblok op de buitenkant van het boeisel naar voren waar ze door twee blokken op de bovenkant van het boeisel (potdeksel) lopen en zijn belegd op klampen aan de binnenkant van het boeisel. Boven de achterste geschutsopeningen verhoogd het boeisel zich. De overgang (gilling) is versierd met snijwerk. Het achterschip is verhoogd. De wanden van de kajuit in het achterschip zijn versierd met snijwerk. Het dak loopt bol. In de voorwand van de kajuit zijn twee ramen en in het midden een deur gemaakt. Rond ramen en deur zijn vier gesneden kolommen gemaakt. In de zijwanden zijn drie risalerende ramen gemaakt (ze steken als een soort erker naar buiten). Boven de ramen een blank wapenschild met gehangen doek en rasterwerk. Aan de zijkanten en onderkant van de ramen snijwerk in de vorm van voluten en een hartvorm. Tussen het raam en de voorwant is een gesneden versiering in de vorm van een paard. De rest van de zijwand is ook versierd met snijwerk: in elkaar overlopende voluten. De achterwant van de kajuit - de spiegel - is toogvormig. Aan de bovenkant van de spiegel een met snijwerk versierde en van glas voorzien lantaarn. Daarvoor de vlaggemast. De toog is versierd met voluten. Daaronder twee toogvormige ramen, die ook omgeven zijn door snijwerk. Het glas in de achterramen is, net als het glas in de zijramen, beschilderd zodat het lijkt alsof er roeden in gemaakt zijn. Onder de ramen een banderol waarin het jaartal 1736 is gesneden en in het midden een blank, gekroond waoenschil. In de wulf (terugzwenking tussen spiegel en waterlijn) zijn twee kariatiden gemaakt, draagsteunen in de vormen van menselijke figuren, rustend op rasterwerk. In het platte achterschip onder de wulf zijn aan weerszijden twee luiken gemaakt. Het roer hangt met drie roerhaken aan de achtersteven. Het is geborgd door een touw in de achtersteven. De metalen helmstok steeks door de wulf, onder de kajuit door naar voren en wordt bediend op het dek, net voor de kajuit. Kleuren: De romp is ongeverfd. Het onderwaterschip is wit. Het gedeelte boven het berghout is donkergroen. Het berghout en de lijsten daarboven zijn zwart en gedeeltelijk verguld. De zwaarden zijn groen met zwarte biezen en rode versieringen aan de zwaardkoppen. Het snijwerk van de geschutsopeningen, rond de voor-, zij- en achterramen, de banderol en de kariatiden op de spiegel is verguld. De galjoensleeuw is rood en heeft vergulde manen. Het dier achter hem is verguld. De kluisgaten zijn rood en het snijwerk is verguld. Het snijwerk aan de wanden van de kajuit dat niet is verguld is beschilderd in de kleuren wit (voorwand) groen, blauw en rood. De bovenkanten van de boeisel en de proefiellijsten op het dak van de kajuit zijn rood. De dekken zijn ongeverfd. Het luik van het vooronder en de rolpaarden van de kanonnen zijn rood. De lichtkap en de houder van de bomen zijn in groen en rood beschilderd. De uitzetter en één van de bomen zijn niet geverfd. De andere twee bomen en de pikhaak zijn groen met een rode knop (druif). Accessoires: Een met snijwerk versierde stander, een uitzetter, drie bomen en een pikhaak.
Statenjachten werden gebruikt voor het vervoer van hoogwaardigheidsbekleders als prinsen (daarom ook wel prinsenjacht genoemd), leden van de admiraliteitencolleges, leden van de Staten, de V.O.C. of de W.I.C., etc. de vaartuigen waren doorgaans fraai ingericht en voorzien van allerlei versieringen en snijwerk. In de loop van de 18de eeuw werden statenjachten ook als pleziervaartuig aangewend. Nochtans bleef het als officieel vaartuig van de Staat bij de Koninklijke Marine in gebruik tot 1843. Statenjachten zijn rondgebouwde vaartuigen met weinig diepgang en daarom meestal voorzien van zijzwaarden. De eerste Statenjachten voerden een spriettuig. Omstreeks 1660 kwam hiervoor in de plaats een staand gaffeltuig. De korte mast van het spriettuig werd dan vervangen door een langere met een steng. Statenjachten werden door Nederlandse bewindhebbers wel eens als geschenk aangebonden aan buitenlandse vorsten. Buitenlandse koningen kochten ook wel soortgelijke schepen in Nederland.
Literatuur:
- Sneeker Nieuwsblad: 17 december 1946, 27 september 1946.
- Archief Vereniging Fries Scheepvaart Museum, Intekenlijst, inv.nr. 172.
- Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1978.
Reacties