Datering
Maker Gerrit Ooms
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de pampusklasse.
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de pampusklasse. Blokmodel. Schaal 1:30. Rondhouten en tuigage Het model heeft één houten mast. De mast staat in een mastkoker op het voordek. De mast wordt gehouden door metalen stagen: een voorstag, een achterstag en een diamantverstaging. Een diamantverstaging houdt in dat naast de gewone stagen er ook extra stagen aan de zijkanten en voorkant mast zijn gemaakt die worden geleid door zalingen en die niet zijn vastgemaakt aan de romp maar teruglopen naar de mast. Aan de mast worden twee zeilen gevoerd: een grootzeil (torentuig) en een stagfok. De fok wordt gehesen met een fokkeval die loopt door een metalen houder aan de mast en is belegd op korvijnagel aan de voet van de mast. Van de hals van de fok loopt een touw door het beslag van de voorstag naar achteren, dat is vastgezet op een metalen klamp op het voordek. De fokkeschoten lopen door schootogen en zijn belegd op klampen aan de boorden van de kuip. Het voorlijk van het grootzeil is geregen in een gleuf in de mast. De grootzeilval loopt door een gat in de top van de mast en is belegd op een korvijnagel aan de voet van de mast. Het onderlijk van het grootzeil is geregen in de giek. Aan de voorkant is de giek met een ring aan de mastbeugel bevestigd. Er is geen halstalie. Aan de giek een touw waaraan het schootblok hangt. De grootschoot loopt door dit blok en door een ring op de kuipvloer, waaraan de schoot ook is belegd. In het grootzeil de klasse-aanduiding (dichte driehoek) en het zeilnummer 382. Op de top van de mast een witte windvaan. De blokken zijn van hout en zijn niet voorzien van lopende schijven. De romp. Rondspant. Scherpe voorsteven. Gebogen spiegel, die schuin naar achteren op het water staat. Het achterschip is overhangend. De boot is uitgerust met een vaste kiel met aangehangen roer. Het model van voor naar achter. Op de voorsteven een ring. Op het voordek het beslag waaraan de fokkehals en de voorstag zijn bevestigd en een metalen klamp. Voor de mast loopt over het voordek de waterlijst, die overgaat in de opstaande rand langs de zijwanden van de kuip. Aan de voet van de mast een nagelbank. Achter de mast de kuip. In de kuip geen voorwand: de ruimte onder het voordek is open. In de kuip twee dwarsbanken. Achter de kuip een groot achterdek. De roerspil steekt door het achterdek. De gebogen helmstok is van hout en metaal. Op het achterdek twee koperen bevestigingspunten voor eventuele overloop voor de grootschoot. Achter het roer is op het achterdek nog een metalen klamp gezet. Kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is bronskleurig. De dekken en de gangboorden zijn grijs. Het waterlijst en het houtwerk in de kuip zijn gelakt, evenals de rondhouten. Accessoires: tijdelijke stander.
Afmetingen van de pampusklasse: lengte 6.67 m, breedte 1.69 m., zeiloppervlakte grootzeil 14.5 m², zeiloppervlakte genua 6.06 m². De romp en de rondhouten zijn van hout.
De pampus is in 1934 ontworpen door W. de Vries Lentsch. Het KNWV schreef een prijsvraag uit voor een 16 m² schip dat de overgang van twaalf-kwadraat-sharpie naar de regenboog zou vormen. Het ontwerp moest de scheldejol, de vrijbuiter en de terubklasse vervangen (deze klassen hadden hun nationale status verloren). Tussen 1934 en 1940 werden er 140 pampusjachten gebouwd. Na 1945 nam dat aantal af, omdat andere klasse populair werden. De romp lijkt veel op die van de regenboog (ook een ontwerp van De Vries Lentsch). De mast is relatief hoog. De pampus werd uitgerust met een achterstag om de lastige bakstagen (die in die tijd gebruikelijk waren op schepen met vergelijkbare hoge masten) te vervangen. Toen na de oorlog de grens van de pleziervaartuigenbelasting (die was gesteld op 16 m² zeiloppervlak) werd afgeschaft, kon de fok worden vervangen door een genua. In 1950 werd de diamantverstaging ingevoerd. Ook later zijn er nieuwe zeilplannen gemaakt. Dankzij deze moderniseringen is de pampus nog steeds een levendige klasse.
De pampus met zeilnummer 382 komt in de lijsten van deelnemers aan de Sneekweek voor van 1984-1997. Van 1984-1987 was de boot (met de naam Dol-Fijn) van A. de Jong te Joure. Van 1988-1997 was de boot eigendom van Tjeerd van der Zee te Sneek. Westrijden voor de pampus zijn geweest bij de Sneekweken van 1940 tot heden (1998). Het aantal deelnemers was gemiddeld 24. Daar zit een stijgende lijn in: 13 in 1940, 16 in 1950, 26 in 1970, 25 in 1980, 32 in 1990, 52 in 1995 en 57 in 1998.
Gerrit Ooms. Geboren 23 juli 1920 te Heerenveen. Verhuisde in 1923 naar Sneek. Beroep: aannemer in de wegenbouw. In zijn vrije tijd zeilde Gerrit Ooms. Eerst in een kan, vanaf 1948 in een Zomerweeldejacht, vervolgens in een kajuitjachten, een regenboog (nr. 70). Op hogere leeftijd voer hij in een motorkruiser. De overgrootvader van Gerrit Ooms was scheepsbouwer te Hoogeveen. Die bouwde zogenaamde Hoogeveense pramen. Het eerste model dat Gerrit Ooms maakte was van zo'n Hogeveense praam. Vervolgens maakt hij modellen van een regenboog en van ronde jachten. De tekeningen van de ronde jachten haald hij uit het boek van T. Huitema over Ronde en Platbodemjachten. De secretaris van de NNWB verschafte Ooms de tekeningen van de modernere zeiljachten. Het leidde tot het idee van alle jachten die ooit aan de Sneekweek hadden mee gedaan een model te maken. Het werd een verzameling van 52 modellen (inv.nr. 1998-279 t/m 1998-230).
literatuur:
- J. van Vollenhove, Wat zeilt daar? (Amsterdam, z.j.), pp. 80-81
- Elisabeth Spits, Wat zeilt daar? (Eemdijk, 1998), pp. 56-57
- Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1998, p. 27
Reacties