Datering
Maker R. Rollingswier
Scheepsmodel van een schokker.
Scheepsmodel van een schokker. Op spanten gebouwd. Eikenhout. Schaal 1:20. Tuigage: Het model heeft één mast en een kluiverboom. De kluiverboom is uitgezet door een metalen ring aan bakboordkant van de voorsteven. Aan de achterkant is de kluiverboom vastgezet in een metalen ring op een klos op het voordek. De mast wordt gehouden door een voorstag (koperdraad) die is vastgezet op de voorsteven. De voorstag is getakeld met een strijktalie die loopt door twee dubbelschijfs blokken en die is vastgeknoopt op de haak onder het onderste blok. Aan de mast worden vier zeilen van witte katoen gevoerd: een kluiver, een stagfok een gaffelzeil en een bezaan (of aap). De hals van de kluiver wordt uitgezet met een traveller. Deze wordt naar voren getrokken door een gat in de top van de boegspriet. De schoot van de kluiver is zonder takeling belegd op een klamp aan het boeisel van het voorschip. Het voorlijk van de stagfok is met metalen leuvers vastgezet aan de voorstag. De hals van de fok is vastgehaakt aan een oog op de voorsteven. De fokkeschoot loopt door een enkelschijfs blok aan de schoothoek van de fok. Het vaste einde van de fokkeschoot is (aan bakboord) met een lus gehaakt achter een klamp in het middenschip en het halende eind van de fokkeschoot is belegd op een klamp in het achterschip (eveneens aan bakboord). In de top van de stagfok houten fokkegaffel met metalen haken. Het grootzeil is voorzien van een licht gebogen gaffel. De gaffel wordt gehesen met een klauwval en een nokkeval. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen vastgemaakt aan de mast. De hals van het grootzeil wordt naar beneden gehouden door een halstalie, die is vastgezet aan een klamp aan de voet van de mast. In het achterlijk van het grootzeil is een oog gemaakt met daaraan de smeerreep die aan de giek is bevestigd. De onderkant van het achterlijk van het grootzeil is vastgehaakt aan het achtereinde van de giek. De achterkant van de giek hangt in een kraanlijn. Deze is met een enekschijfs blok getakel en vastgezet op de nagelbank aan de mastkoker. De grootschoot loopt door twee dubbelschijfs blokken. Het bovenste blok hangt aan een koperen ring aan de giek en het onderste blok is een hakkeblok, dat is vastgemaakt op een houten overloop in de achterbank. De grootschoot is belegd op het hakkeblok. De bezaan (ook wel aap genoemd) heeft de vorm van een driehoek. De top van de bezaan is aan bakboord gehesen. De hals van de bezaan is met een enkele lijn vastgezet op een klamp in het achterschip. De schoothoek van de bezaan wordt naar buiten gezet door een boom die is gehaak achter een van de spanten in het achterschip. De schoot van de bezaan loopt van de buitenkant van de boom naar een korvijnagel in het achterschip (aan stuurboord). De vallen van de zeilen lopen door enkelschijfs blokken aan de top van de mast en door enkelschijfsblokken aan de gaffel (c.q. zeiltoppen), met uitzondering van de bezaan (de bezaansval is rechtstreeks aan het zeil vastgemaakt). De vallen zijn belegd op houten klampen aan de voet van de mast en op de nagelbank. Op de top van de mast een rode vleugel aan een metalen scheerhout. De blokken zijn van hout en niet voorzien van lopende schijven. De romp: Het model heeft een schuinvallende stevenbalk die geheel recht is. Ook de achtersteven is schuinvallend en recht. Het schip heeft een plat valk en ronde gangen, die ook in het voor- en achterschip rond vallen. Boven het berghout vallen de boeisels naar binnen. De bodem is voorzien van metalen bunplaten. Het model van voor naar achter. De voorsteven is voorzien van metaalbeslag. Daarop zijn de voorstag en de fokkehals vastgezet. Aan bakboordzijde is aan de voorsteven een ring gemaakt waardoor de boegspriet wordt uitgezet. Aan bakboordzijde een plaat waarachter de snoes hoort: de ring waarover het ankertouw loopt. Een vierarmig dreganker hangt over het voorboeisel. Het ankertouw loopt over de braadspil op het voordek door een luik in het vooronder naar binnen. De braadspil is geklemd tussen twee klossen aan de binnenkant van het voorboeisel. Achter de boegspriet is in het voordek een tweede luik gemaakt en een lichtkap met tralies. Twee de binennkant van het boeisel van het voorschip zijn aan weerszijden een houten klamp en een bolder gemaakt. Achter de mast loopt de waterlijst van boord tot boord. Achter de waterlijst zijn klossen tegen de boeisels gemaakt. Daaran hangen de zwaarden met bouten en moeren (geen gehaakt ophanging die zeewaardig is). De zwaarden zijn smal van vorm. Ze zijn voorzien van een verdikte kop. De boutgaten van de zwaarden zijn versierd met metalen stervormen De zwaardlopers lopen door een gat in het boeisel naar binnen en lopen daar naar voren. De zwaardlopers zijn getakels met zwaardtalies die lopen door twee blokken (een enkelschijfs blok achter en een vioolblok voor) en die zijn belegd op een klamp aan de binnenkant van het boeisel. Onder de waterlijst is de achterwand van het verblijf onder het voordek. Aan bakboord is tegen deze wand een klos gemaakt die de opstap is naar het voordek. Aan stuurboord is in de wand een scharnierende deur gemaakt die is voorzien van sierbeslag. Net voor de wand van het verblijf ontbreekt de buikdenning van het achterschip. Deze laagte vergemakkelijkt de toegang tot het verblijf. Het achterschip is open en de bodem ervan is voorzien van buikdenningen. In het voorste deel van het achterschip staat de trog: het hoge gedeelte van de bun. Tegen de achterwand van het achterschip is een houten bank gemaakt waarvan de voorkant dient als overloop voor de grootschoot. In de achterwand van deze bank is een deurtje gemaakt. Daarboven de stuurboog: een balk met gaten waarin door middel van korvijnagels het helmhout kon worden vastgezet. Deze gaten zijn verstevigd met metaalplaat. Aan weerszijden van de stuurboog zijn kniestukken gemaakt met daarin bolders. Het roer hangt met drie roerhaken aan de schuine achtersteven. Het roer heeft een hoge kop. Over de kop valt het rechte helmhout. Onder het helmhout een verdikking. Kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is groen. De dekken, buikedenningen, zwaarden en rondhouten zijn gelakt. Het metaal beslag is soms ongeverfd en soms zwart. Op een drietal plaatsen is prinswerk gemaakt (sierschilderwerk in de vorm van rode, witte en blauwe driehoeken): de balk boven de deur naar het vooronder, de voorkant van de stuurbalk en de klos op het roer onder het helmhout. Accessoires: een bezem, een stokdweil, een pikhaak en een vaarboom. Een stander ontbreekt.
De schokker is een platboomd vissersvaartuig, dat werd gebruikt op de Zuiderzee (tussen Enkhuizen, Lemmer, Vollenhove en Schokland). Opvallend is de zware (gedubbelde), rechte voorsteven, die onder een hoek van ongeveer 45° is geplaatst. Dit wijst op een Saksische oorsprong van het type (vergelijkbaar met punters en bokken). Het vlak is in de lengterichting licht gebogen en vallend. het vlak is lancetvormig en vrij smal. De boord zijn glad. Ze staan schuin op het vlak, vallen breed open tot aan het berghout en staan bol. Boven het berghout vallen de boeisels sterk naar binnen. Tot circa 1875 waren schokkers met twee masten getuigd: de grote mast met een sprietzeil, een stagfok en een kluiver en de bezaansmast met een bezaan. In het midden van de 19de eeuw voeren al schokkers zonder bezaanmast en werd het sprietzeil vervangen door een bezaanzeil. De zwaarden zijn lang en smal. De lengte varieert van 11 tot 15 meter. De schokkers van de oostwal zijn kleiner dan die van de westwal. Een klein schokkertype is de bons. Een groot type is de Noordzeeschokker, die niet alleen voor de visserij werd gebruikt maar ook door het loods- en reddingwezen. Veel schokkers zijn te Kuinre en Blokzijl gebouwd. Vollenhoeve bezat de grootste vloot van kleine schokkers. Met grote schokkers werd gevist vanuit Urk en Enkhuizen.
literatuur:
- Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1982, p. 16
Reacties