Datering
Maker Willem Vos
Scheepsmodel van een smakschip.
Scheepsmodel van een smakschip. Op spanten gebouwd. Schaal 1:20. Rondhouten en tuigage: Het schip heeft twee masten en een kluiverboom. De kluiverboom is met een beugel bevestigd aan de voorsteven en aan de achterkant rust de kluiverboom in een kluiverboomstoel. De kluiver wordt niet gehouden door een kraanlijn (aan de mast) nocht door een waterstag, nocht door een boegwant. De masten: een grote mast en een druilmast. De grote mast bestaat uit één stuk (geen stengen). De mast wordt gehouden door een voorstag op de steven (jufferblok van vijf gaten) en aan weerszijden door een staand want van vier hoofdtouwen met daartussen weeflijnen (touwladders) en een lopend want (bakstag). De nok van de gaffel wordt door een dubbele bakstag gehouden. De druilmast wordt gehouden door een staand want van twee hoofdtouwen. Het staande en lopende want zijn met puttingijzers en rusten (horizontale balken) vastgezet op het berghout. De zeilen van witte katoen. Aan de grote mast worden gevoerd: een buitenkluiver, een binnenkluiver, een stagfok, een breefok, een grootzeil. Aan de druilmast wordt een bezaan gevoerd. De buitenkluiver en de binnenkluiver worden uitgezet met een traveller. De schoten van de beide kluivers zijn belegd op bolders op het voorschip. De stagfok is met metalen ringen bevestigd aan de voorstag. In de top van de stagfok een metalen fokkegaffel. De fokkeschoot is belegd op een hakkeblok, dat met een ring is vastgezet op een houten overloop op het voordek. De breefok is vastgezet tussen twee ra's. De schoten van de breefok, bevestigd aan de uiteinden van de onderste ra, wordt vastgezet op klampen aan het boeisel. Het grootzeil heeft een rechte gaffel. Het zeil wordt zonder giek gebruikt (zeilen met een losse broek). Het voorlijk van het zeil is met rakkralen aan de mast bevestigd. De broek van het grootzeil (onderkant) is voorzien van een bonnet (een afknoopbaar gedeelte). Opvallend is de kruislingse takelage (met een vioolblok) van de nokkeval van de gaffel. De grootschoot is belegd op een hakkeblok, dat met een ring is vastgezet op een houten overloop. De bezaan heeft een rechte gaffel en een giek. Het voorlijk van de bezaan is met rakkralen aan de druilmast bevestigd. De schoot van de bezaan loopt over twee blokken en over een papegaaiestok naar voren. Daar is de schoot belegd op een klamp op de papegaaiestok. De vallen van de zeilen zijn belegd op de nagelbank onder aan de grote mast (waaronder een kleine braadspil is gemaakt) en die van de bezaan op korvijnagels in de boog boven hek. In de toppen van beide masten een blauwe, gerafelde wimpel met daarin een Hollands hoekje. Boven het scheerhout van zijn vergulde mastwortels gemaakt. De houten blokken zijn voorzien van lopende schijven. De romp: Het voorschip is rond. Het achterschip is rond. De bodem is vlak met afgeronde hoeken. De huid is van eikenhout. De dekken zijn van grenenhout. Het berghout is breed en splitst zich naar voren en naar achteren toe. Het boeisel loopt aan de achterkant hoog op en eindigt in een punt (het hek). Het model van voor naar achter: Aan weerszijden van de voorsteven kluisborden, berentanden en kraanbalken. De kraanbalken zijn voorzien van twee schijven en worden bij het ankeren gebruikt. Een anker hangt aan stuurboord over het boeisel. Het ankertouw loopt over het kluisbord aan bakboord naar binnen, is vastgemaakt op de braadspil en loopt dan via een scharnierbaar durksluik in het voordek naar het vooronder. Op het voordek een braadspil (geklemd tussen klossen aan het voorboeisel), het durksluikk, de kluiverboomstoel, een twee luiken van het voorruim en de voerloop van de fok. Achter de grote mast een nagelbank en een waterbalk. Aan de uiteinden van de waterbalk zijn ogen gemaakt, waaraan de kantelbare zeezwaarden hangen. De zwaarden hebben een verdikte kop en zijn voorzien van metaalbeslag (langs de onderrand en vier dwarsstrippen). De zwaardloper gaat over een scharnierbaar schildpadblok, over het boeisel naar voren en wordt ter hoogte van de mast belegd op een klamp op het boeisel. De zwaardloper gaat door slechts één blok. Achter de waterbalk het ruim dat met vier genummerde luiken wordt afgesloten. De roef is aan de voorkant gebouwd op een tweede waterbalk en ook de achterwand is gebouwd op een waterbalk. De voorwand en de zijwanden van de roef zijn overnaads opgebouwd. Aan weerszijden zijn in de zijwanden deuren gemaakt met een ronde bovenkant. Het dak bol ter hoogte van deze deuren enigszins op. In de achterwand van de roef twee panelen en daar tussenin dubbele deuren die naar binnen slaan. Op het dak vande roef een vierkante schoorsteen. Achter de roef de overloop van de grootschoot, een ronde flonder met voetlijsten voor de roerganger en het luik van het achteronder. Aan de binnenkant van dat luik is met goudkleurige letters geschreven 'W. Vos / St. Jacob'. De druilmast is bevestigd in een boog boven het hek. Het hek loopt naar achter in een punt uit. Het berghout splitst zich daar: het onderste deel volgt het ronde achterscip en het bovenste deel volgt het boeisel naar het hek. De gebogen helmstok van het roer loopt door een gat onder het hek (hennegat). In de voorkant vande helmstok is een horizontale schijf gemaakt, zodat de roerganger gebruik kan maken van een roertalie. Het roer is aan de achtersteven opgehangen met zes roerhaken. De kop van het roer loop hoog op en buigt naar voren, zodat de bovenkant de oplopende lijn van het boeisel volgt. De papegaaiestok van de bezaan is aan bakboord aan het berghout bevestigd met een beugel een een klos. Aan weerszijden van de achtersteven zijn twee luiken gemaakt (voor het laden en lossen van hout). Kleuren: De romp is niet geverfd. Het berghout is met was donkerder gemaakt. Op het boeisel een groene bies met rode accente op klossen van puttings. De wanden van de roerf en de kop van het roer zijn groen geschilderd. Accessoires: twee houten standers
Het model is gemaakt aan de hand van modellen uit andere musea. Daarvan zijn door Willem Vos tekeningen gemaakt en een blokmodel. Het model is van een jong type smak: het voert een gaffelzeil zonder giek en niet een sprietzeil (de oudere types).
De smak is een kustvaarder voor de vaart op Frankrijk, Engeland en Scandinavië en werd ook gebruikt als beurtvaarder en zelfs als oorlogsschip. Al in de 16de eeuw waren smakken reeds in de vaart. Het is een tajlkachtig schip. De inrichting was als die van een binnenvaartschip: achter de mast het ruim, de lage roef en de stuurplaats. In het achterschip is een paviljoen ingelaten en er is een staatsie met hennegat. De tuigage bestaat uit een korte mast met spriettuig met hoge nok. Op het hek stond een druilmast met bezaanzeil. Het schip was voorzien van zwaarden. In de 18de eeuw werd het schip verzwaard. Het spriettuig werd toen vervangen door een staand gaffeltuig en de mast werd verlengd met een opgelaste steng, waardoor ook een ratopzeil gevoerd kon worden.
Friese smakken deden met name dienst als kustvaarder. Vanuit plaatsen als Sneek, IJlst, Woudsend, Makkum, Gorredijk en Grou voeren ze op Frankrijk, Engeland en met name op Scandinavië. Ze bleven tot in de eerste helft van de 19de eeuw in gebruik.
literatuur:
- Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1982, pp. 14-15
- Horst Menzel, Smakken, Kuffen, Galioten, Drei fast vergessene Schiffstypen des 18. und 19. Jahrhunderts (Hamburg, 1997)
Reacties