Datering
Maker I.G. de Visser
Scheepsmodel van een plezierjacht van omstreeks 1625.
Scheepsmodel van een plezierjacht. Op spanten gebouwd. Schaal niet bekend. Rondhouten en tuigage: Het schip heeft twee masten. De steekmasten zijn ongestaagd. Alleen de voorste mast heeft een voorstag die met takel van twee enkelschijfsblokken en een haak aan de voorsteven is bevestigd. De masten zijn identiek getuigd: beide dragen een zeil van lichte katoen met een korte rechte gaffel en een giek. In beide zeilen een enkele reeks reeftouwen.
Het voorlijk van het grootzeil is met een rijglijn bevestigd aan de mast. De schoot van het voorste zeil is gevoerd door twee dubbelschijfs blokken waarvan de onderste met een ring is vastgezet op een houten overloop over het voordek (van boeisel tot boeisel). De schoot van het achterste zeil loopt eveneens door twee dubbelschijfs blokken. De onderste hiervan is gehaakt in een oog op het stuurboordboeisel. Op het bakboordboeisel is een identiek oog aangebracht voor het zeilen over het andere boord. Beide zeilen zijn voorzien van een enkele rij reeftouwen en een afneembaar bonnet.
De vallen zijn belegd op klampen aan de mastkokers. Op de beide rechte toppen van de masten een houten kraal en een rode vleugel. De houten blokken zien niet voorzien van lopende schijven.
De romp: rond voorschip en een rechte, iets vallende spiegel boven een gepiekt achterschip. De bodem is rond met een klielbalk. Om de romp een dubbel berghout.
Het model van voor naar achter: Tegen de romp een gebogen voorsteven eidigend in een punt. Het voorschip is overdekt tot juist achter de tweede mast. In het dek twee mastkokers waartussen een luik. Het boeisel begint pas achter de voorste mast. In drie stappen verhoogt het zicht om door te lopen tot aan de spiegel. Elke verhoging wordt geaccentueerd door een goudkleurig snijwerk. Ter hoogte van de tweede mast zijn aan het boeisel zwaarden gehangen voorzien van een verdikte kop. De zwaardtalies lopen via een schildpadblok op het boeisel naar een takel die wordt belegd op een kikker in het achterschip. Achter de tweede mast een schot onder het voordek. Twee trapjes leiden naar een kuip over de verdere lengte van het schip. De kuip heeft een vlakke vloer tot aan de spiegel. In de kuip twee lange langsscheepse banken tegen het boeisel. Tussen de banken twee luiken. De laatste verhoging van het boeisel begint halverwege de kuip. Deze verhoging is een soort lage open railing. De spiegel is deels open vanuit de kuip. In dit deel zijn gesneden balusters aangebracht. Aan de buitezijde zijn op deze hoogte gesneden goudkleurige dolfijnen aangebracht. Tussen de balusters steekt de helmstok. Op de balusters een halfronde bekroning met aan de uitensijde het wapen van Amsterdam. De rand van dit halfronde veld is versierd met goudkleurig snijwerk. Bovenop de spigel een vlaggenstok. Het roer is met drie vingerlingen gehangen aan de achtersteven. Op het roer een roerklik en tegen de achterkant snijwerk, beide goudkleurig. Het model is blank gebeitst. De Rond- en berghouten zijn donker gebeitst. Accessoires: stander.
Het jacht is gebaseerd op beschrijving in het boek 'Aeloude en hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier' van Nicolaes Witsen (Amsterdam, 1671). Verder is er gebruik gemaakt van prenten en schilderijen waarop dergelijke plezierjachten zijn afgebeeld.
Reacties