Datering
Maker I.G. de Visser

Scheepsmodel van een Smalschip, een 17e eeuws vrachtschip.

Scheepsmodel van een Smalschip. Op spanten gebouwd uit eikenhout. Schaal 1:20. Rondhouten en tuigage: Het schip heeft één mast met een spriet. De mast wordt gehouden door een voorstag met een jufferblok. Dit blok is met een, viermaal door de steven gestoken, lijn vastgezet op de voorsteven. Aan weerszijden een staand want van drie hoofdtouwen met aan bakboord weeflijnen (touwladders). achter het staand want een lopend want (bakstagen). De beide staande wanten zijn met jufferblokken en puttingijzers vastgezet op de scheepshuid. De spriet is gehesen met diverse vallen. De voornaamste daarvan, de spriettalie, grijpt aan op het midden van de spriet waarvoor de spriet ook plaatselijk is verstevigd. Van onderaan de spriet naar het achterdek loopt de voetreep, de onderkant van de spriet wordt bij de mast gehouden door de greelband en de top van de spriet is gehesen met de toptalie.In de sterk voorovergebogen top van de mast steekt een vlaggenstok. Het model heeft geen zeilen. De blokken zijn van hout en gevat in stroppen, ze hebben geen lopende schijven. De romp: Het voorschip is rond en voorzien van een steven met scheg. Het vlak is plat en loopt voor en achter op in de ronding van de stevens. De kimmen zijn geknikt. Het achterschip is eveneens rond. Het boeisel loopt daarboven echter recht door en eindigt in een statie of hek. Het hierdoor ontstane gat tussen boeisel en achterschip is het hennegat waardoor het roer steekt. Het model van voor naar achter: Rond het schip drie berghouten waarvan de middelste op hoogte van het dek. De middelste en bovenste berghouten lopen door in het hek. De bovenste berghouten raken elkaar onder een scherpe hoek boven het hennegat. Aan weerszijden van de voorsteven kluisborden over de twee bovenste berghouten. Uit de kluisborden hangen de lijnen van de ankers die over het boeisel zijn gehangen. Aan weerszijden van het voorschip drie wrijfhouten. Achter de puttings van het hoofdwant hangen de zijzwaarden. Ter hoogte van het achterschip aan weerszijden nog twee wrijfhouten. Op het voordek een braadspil waaromheen de ankerlijnen zijn geslagen. Het braadspil hangt in zware versterkingsbalken tegen het boeisel waarin ook nagels voor het beleggen van lijnen en bolders. De ankerlijnen verdwijnen in het voorste luik op het voordek. Daarachter een tweede, groter, luik. Voor de mast een overloop. ter hoogte van de mast bij beide boeisels een pomp. Daarachter een zware balk over de breedte van het schip. Tussen de gangboorden is het middenschip overdekt met een bolle kap van luiken bestaande uit gepotdekselde planken. De luiken worden gezekerd met langsscheepse, afneembare, balken en dwarsscheepse takelingen. Het achterste deel van deze kap is vast en bedekt de roef. De ingang van de roef is een klein luik in de kap aan stuurboord. het achterschot van de kap staat op een zware dwarsscheepse balk. In dit schot en op de balk een braadspil waaromheen de voetreep is geslagen. Achter de balk midscheeps een derde pomp waarachter een overloop. In het achterdek een luik. De boeisels zijn langs het achterschip versterkt met zware balken waarin nagels en bolders. Door het hennegat steekt de kop van het roer waarop een helmstok. Het gehele schip is gebeitst in een donkere eikenkleur. De beslagen zijn zwart.
Het smalschip was in de 17e eeuw een veel gebruikt vrachtschip, te vergelijken met de rol van de tjalk in de 19e eeuw. Het was een stevig gebouwd schip, nogal vol, hoekig in de kimmen. Zoals de meeste schepen uit die tijd, en zeker als er op de Zuiderzee gevaren werd, had het smalschip een behoorlijke zeeg. Voorzien van drie berghouten straalt het schip robuustheid uit. Het was uitgerust, zoals veel binnenschepen uit die tijd, met een spriettuig.
Het smalschip dankt zijn naam aan het feit, dat het schip door de stadssluis van Gouda, de donkere sluis, kon. Als het schip een breedte had van 4,86 meter kon het nog door deze sluis. Een schip dat daar niet doorheen kon was een 'wijdschip' en dat moest dan door de 'Mallegatsluis'. Deze sluis lag buiten Gouda en was maar beperkt open.
Dit model is gemaakt naar voorbeeld van een smalschip uit ca. 1620 dat werd gevonden in de Flevopolders bij Lelystad (wrak B-71). Dit schip is daar om onbekende redenen vergaan vervolgens met haar stuurboordzijde in de bodem weggezakt. Die stuurboordzijde was daardoor goed geconserveerd. De reconstructietekeningen die zijn gemaakt van het wrak zijn genruikt voor het maken van dit model. De originele lengte van het wark was 17,85 meter, de breedte 5,15 meter. Strikt genomen geen smalschip maar daarvan draagt het verder wel alle kenmerken. Het tuig is gereconstrueerd aan de hand van diverse afbeeldingen uit de zeventiende eeuw.

Identificatie
Titel
Scheepsmodel van een Smalschip, een 17e eeuws vrachtschip.
Objectnummer
FSM-2011-067
Objecttype
  • Scheepsmodellen
    Nabootsing van een vaartuig op klein formaat. (Encyclo.nl)
Persistente URL
http://hdl.handle.net/21.12111/fsm-collect-1000022050
Over
Onderwerpen
  • Smalschepen
  • Gouda
Werk
Breedte
29 cm
Hoogte
93 cm
Lengte
93 cm
Museum
Fries Scheepvaart Museum
Vervaardiging
Maker
  1. I.G. de Visser
Datering
Materiaal
  • Eikenhout
    Eiken is het hout van de Quercus robur. Het hout is hard en goed bestand tegen water. Het is in Noord-Europa op grote schaal gebruikt in de bouw, voor schepen, meubels en panelen. (Conservation Dictionary)Eikenhout is het hout van de eikenboom. Eikenhout is een zeer duurzame houtsoort met wijde poriën, en met brede glinsterende spiegels wanneer het dosse gezaagd is. Het is belangrijk materiaal voor balken, kappen, kozijnen, deuren, betimmeringen e.d.. Tot in de 17e zeer algemeen toegepast, tegenwoordig door schaarste kostbaar en als timmerhout vrijwel geheel door naaldhout verdrongen. Het laat zich goed besnijden en is daarom geschikt voor het maken van meubels. Voor betimmeringen gebruikte men graag wagenschot en gekloofde planken. Eikenhout werd doorgaans aangeduid naar de plaats van herkomst of naar de doorvoerhaven: bv. Deventer hout, Zutphense planken, Hasselts hout (aangevoerd langs de Overijsselse Vecht), Rijns eiken, Wezels hout (langs de Lippe, Ruhr en Rijn aangevoerd), Brabants hout. Noords eikenhout kwam uit Noord-Duitsland en de Oostzeelanden. In Oost-Nederland werd veel inlands eiken verwerkt. Thans is er in hoofdzaak Frans, Westfaals en Slavonisch eiken in de handel. (Haslinghuis)Oak is the wood of Quercus robur. The wood is hard and highly resistant to water. It has been widely used in northern Europe in construction, for ships, furniture and panels. (Conservation Dictionary)Oak wood is the wood of the oak tree. Oak is a very durable type of wood with wide pores, and with wide glistening mirrors when cut on the dead end. It is important material for beams, hoods, frames, doors, paneling and the like. Very widely used until the 17th century, nowadays it is expensive due to its scarcity and almost completely replaced by softwood. It is easy to cut and therefore suitable for making furniture. For paneling, people liked to use wagon shot and split planks. Oak wood was usually designated by its place of origin or transit port: e.g. Deventer wood, Zutphen planks, Hasselt wood (supplied along the Overijsselian Vecht), Rhenish oak, Wesel wood (supplied along the Lippe, Ruhr and Rhine rivers), Brabant wood. Nordic oak wood came from northern Germany and the Baltic countries. In the eastern Netherlands a lot of native oak was processed. Nowadays mainly French, Westphalian and Slavonian oak is in trade. (Haslinghuis)
Aankoop & Licentie
Licentie
BY-SA