Datering
Maker G. Visser
Scheepsmodel van een Bolle of ook wel kleine blazer met visserijnummer WL-1
Scheepsmodel van een Bolle of ook wel kleine blazer met visserijnummer WL 1. Op spanten gebouwd. Schaal niet bekend. Rondhouten en tuigage: Het schip heeft één mast en een kluiverboom. De kluiverboom wordt uitgelaten door een ring aan de voorsteven. Aan de achterkant is de kluiverboom gehaakt in een metalen beugel op het voordek. De mast wordt gehouden door een voorstag. De zeilen zijn van witte katoen: een kluiver, een stagfok en een grootzeil. De kluiver wordt uitgezet met een traveller. De schoot van de kluiver wordt belegd op een van de bolders op het voordek. De stagfok is met metalen ringen bevestigd aan de voorstag. In de top van de stagfok een metalen fokkegaffel. De fokkeschoot is belegd op een hakkeblok, dat is vastgezet op de overloop op het voordek. In de stagfok is een enkele rij reeftouwen gemaakt. Het groozeil is voorzien van een gebogen gaffel en een giek. Het grootzeil is met rakkralen bevestigd aan de mast. De grootschoot is belegd op een hakkeblok dat is vastgemaakt op een korte overloop op het achterdek. In het zeil zijn twee rijen reeftouwen gemaakt. Met zwarte letters is in het grootzeil het visserijnummer aangebracht: 'WL 1'. De vallen van de zeilen zijn belegd op een nagelbank en op klampen aan de onderkant van de mast. Op de top van de mast een blauwe wimpel. De blokken zijn niet voorzien van lopende schijven. De romp: rond voorschip, rond achterschip, ronde bodem. In de bodem zijn bunplaten aangebracht. Het model van voor naar achter. Aan de voorsteven een snoes (rol voor het laten zakken van het anker). Het anker ontbreekt. Op het voordek een braadspil, het luik van het vooronder, een schoorsteen, een luikhoofd en twee glazen dekramen. Aan de binnenkant van het luik op het voordek is de naam van de maker ingekerfd: 'G. Visser / Dokkum / 1954'. De overloop van de stagfok loopt van boeisel tot boeisel. Achter de mast de waterbalk. Twee smalle zwaarden met verdikte kop. De zwaardloper gaat door een gat in het boeisel naar binnen en is daar belegd op een korvijnagel. Op het achterdek een bun met vijf luiken, de overloop van de grootschoot en voetlijsten (waartegen de roerganger is schrap kan zetten). Op het achterhuis de stuurboog: een balk met gaten waarin met korvijnagels het roer vastgezet kan worden. Het roer is voorzien van een hoge roerkop met tongetje en drie tonnen. In de romp een koperen bunplaat. Van de bun ontbreekt een van de luiken. Kleuren: De romp is gelakt, het onderwaterschip is zwart met een groene waterlijn. De roerkop is groen met een witte tong en is versierd met drie tonnetjes in de kleuren rood, wit en blauw. Onder de roerkop prinswerk (driehoekjes in rood-wit-blauw). De koppen van de bolders zijn versierd met rood-witte zandlopers. Accessoires: geen.
Gerrit Visser uit Dokkum was zoon van een schipper. Hij was werkzaam in de zeefdrukkerij van een Sociale Werkplaats. Als hobby maakte hij houtsnijwerk en beelden in hout en gips. Ook maakte hij scheepsmodellen (model van een Wierumer aak in dit museum en modellen van een blazer en een boeier in het Admiraliteitshuis te Dokkum). Hij had de gewoonte zijn werkstukken, nadat hij ze vervaardigd had, meteen te vernietigen. Slechts sporadisch is er werk van hem bewaard gebleven.
De Bolle of Lytse Blaes/kleine blazer was een vissersschip uit de nadagen van de visserij rond Wierum en Moddergat. S. J. van der Molen omschrijft ze als volgt: 'Ze waren gebouwd bij Alkema, te Makkum, niet voor de Noordzee bestemd en er werd alleen maar mee op het wad gevist. Ze waren 45 voet lang, hadden een dicht dek en een mast met fok en zeil. Een bezaan ontbrak.'
Voor 1876 werd er voor de Friese Noordzeevisserij gebruik gemaakt van (Wierumer) aken. In 1876 kwam daarvoor een nieuw scheepstype in de plaats: de blazer. De eerste blazer, Vrouwe Trijntje met nummer WL1 van T.W. Post uit Moddergat werd in 1876 opgeleverd door Zwolsman te Makkum. Bij de beruchte ramp van Moddergat in 1883 waren al 8 blazers betrokken tegen 9 aken. De WL1 kon worden geborgen en bleef na de ramp nog lang in de vaart. Het had de naam een gelukkig schip te zijn. Na de ramp werden er vrijwel alleen nog blazers gebruikt. Een latere en kleinere versie daarvan werd omschreven als "Lytse Blaes".
Blazers waren groter (circa 16 meter lang) en ronder van vorm. Het is een zwaargebouwd kielschip met een plat vlak en hoekige kimmen, een volle, zware romp, waarvan het achterschip gepiekt is. De voorsteven is gebogen en vallend, de achtersteven is recht en vallend. Het boeisel is zeer breed en nog verhoogd door een zetboord. De romp heeft weinig zeeg en is gedekt tot voorbij de mast. De tuigage bestaat uit een zware, ongestaagde steekmast met een bezaantuig. Grote blazers uit Paesens en Moddergat hadden een doorlopend dek en waren getuigd met twee masten. De blazers van Texel en Terschelling hadden één mast. Blazers werden te Makkum en Workum gebouwd. Op blazers werd gevist met de beug en met het schrobnet.
literatuur:
- Sneeker Nieuwsblad 12 april 1955 en 20 mei 1955
- S.J. van der Molen, Vissers van Wad en Gat
- Jaarverslag Fries Scheepvaart Museum 1955
- 'Houtsnijden, boetseren en modelbouw zijn voor Gerrit Visser te Dokkum meer dan een hobby, een levensbehoefte' in: Leeuwarder Courant 10 jan. 1966.
Reacties