Datering
Maker Oscar Grooten
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de tweeëntwintig-kwadraat-klasse.
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de tweeëntwintig-kwadraat-klasse. Op spanten gebouwd volgens de lattenbouw-methode. Schaal 1:7½.
Rondhouten en tuigage. Het jacht heeft een mast die is geplaatst in een mastkoker. De mast wordt gehouden door een voorstag die op een T-ijzer op het voordek is vastgezet. Aan weerszijden wordt de mast gehouden door een vaste zijstag en een bakstag. De vaste zijstag is met een wantspanner aan een puttingijzer vastgemaakt. De bakstag is bevestigd op een langsscheepse glijrail op het gangboord. De rail is naar achteren vastgezet met een lijn die loopt door een roller op het gangboord en is vastgezet in een klem op de kuiprand. Het model is uitgerust met zeilen van witte dacron: een fok en een gaffelgrootzeil. De zeilen zijn gemaakt uit banen waarbij er gelet is op het maken van bolling. Het voorlijk van de fok loopt parallel aan de voorstag, maar is daaraan niet bevestigd. De fokkeval loopt via een metalen blok op de top van de mast naar beneden is daar belegd op de nagelbank. De hals van de fok is vastgezet op het metalen T.-ijzer op het voordek. De fokkeschoten zijn bevestigd in een ring in de schoothoek van de fok. De schoten lopen waan weerszijden door een roller op een een glijrail op het gangboord (buiten de waterlijst) en door een vaste roller op het gangboord. Ze zijn aan weerszijden vastgezet in een schootklem op de kuiprand. De fokkeschoot aan stuurborod is strak, die aan bakboord is los.
Het grootzeil is voorzien van een rechte gaffel die uitsteekt boven de top van de mast: een cattuig. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen aan de mast bevestigd. De mast is ter hoogte van de gaffelklauw beschemr met leer. De gaffel wordt gehesen met een klauwval en een nokkeval. Deze lopen door metalen blokken aan de top van de mast en ze zijn belegd op de nagelbank. In het achterlijk van het grootzeil zijn drie zeillatten gemaakt. Het onderlijk van het zeil is in een gleuf in de bovenkant van de giek geschoven. Aan de voorkant rust de giek met een scharnierende lummel in een oog aan de mast. Dit oog is in hoogte verstelbaar op een hanekamrail aan de achterkant van de mast. De halstalie aan de lummel, door door een gat in het dekje achter de mast en is belegd op een handwiel aan de voet van de mastkoker. Daarmeer kan het zeil getrimd worden. De grootschoot loopt door drie blokken aan de giek en door één blok op de overloop op het achterdek. Het vaste einde van de grootschoot is bevestigd aan het blok op de overloop. Daarna loop de schoot door het blok aan de achterkant van de giek, terug naar het blok op de overloop, door de twee andere blokken aan de giek en is belegd op een metalen grootschootklem met rollers in de kuip. In het grootzeil is aan twee kanten het zeilteken (een driehoek met holle basislijn) en het zeilnummer (65) genaaid. Op de top van de mast een rode windvaan aan een metalen pin. De blokken zijn van metaal en voorzien van lopende schijven.
De romp: Het voorschip is scherp en heeft de vorm van een lepelboeg. Het achterschip heeft een overhangende, platte spiegel die enigszins schuin staat. De bodem is rond (U-vorm) en voorzien van een aangehangen kiel. Het roerblad is aan de kiel opgehangen. De huid is opgebouwd uit latten.
Het model van voor naar achter: Op de voorsteven metaalbeslag met bovenop een handgreep. Daarachter twee touwgeleiders. Van voor naar achter loopt over de hoek van romp en dek een waterlijst en een stootrand. Op het voordek een T-ijzer waaraan de voorstag en de fokkehals zijn bevestigd en een houten bolder met koperen nagel (langsscheeps). Op de gangboorden de puttingijzers van de vaste zijstagen, De glijrails en rollers van de bakstag en de fokkeschoot. De kuip is van boven gezien granaatvormig: van voren puntig en van achteren plat. De punt van de kuiprand begint voor de mast. Het dek loopt onder deze rand door tot net achter de mast. Aan de voet van de mast een nagelbank. De ruimte onder het voordek is open. In de kuip zijn onder de gangboorden kasten gemaakt: voor twee dichte kasten met luiken en daarachter open kasten. De ruimte onder het achterdek is afgesloten door een luik in de achterwand van de kuip. Dit luik en de luiken van de voorkasten zijn versierd met ingezaagde zeilscheepjes. De bodem van de kuip is bedekt met buikdenningen (met metalen ringbeslag om ze te kunnen optillen). Voor de achterwand een losse achterbank. Op de buitenkant van het jacht is ter hoogt van de achterbank de scheepsnaam op de romp geschilderd: 'BETELGEUZE'. Het roer is opgehangen aan de kiel. De as van het roer steekt schuin door het achterdek omhoog. Het helmhout is gebogen van de vorm. Achter het roer de boogvormige overloop van de grootschoot.
Kleuren: De romp is gelakt en voorzien van een witte bies. Het onderwaterschip is wit. De dekken (voor- en achterdek en gangboorden) zijn gelakt. De kuiprand en het houtwerk aan de binnenkant van de kuip zijn gelakt. Ook de mast, de giek, de gaffel en het helmhout zijn gelakt. De stander is zwart.
Accessoires: Stander en landvasten.
Oscar Grooten uit Hengelo (O) is amateur modelbouwer. Hij specialiseerde zich in het maken van zeiljachten. Hij vroeg daarbij vaak tekeningen op uit het archief van het museum. Hij kent de tweeëntwintig-kwadraat-klasse goed: 's zomers zeilt hij in de Cadans van de familie Vriezema te Grou. De zeilen zijn gemaakt door Feitse Visser uit Grou, werkzaam bij zeilmakerij De Vries te Grou.
In 1935 was de N.N.W.B. van oordeel dat er ruimte was voor een nieuwe klasse van halfgedekte kieljachten, die in grootte zouden liggen tussen de zestien-kwadraat-klasse en de dertig-kwadraat-klasse. De bond schreef daarom een prijsvraag uit. Die werd gewonnen door ir. Sj. Veeman. Het werd de tweeëtwintig-kwadraat-klasse, die nog datzelfd jaar (1935) door de N.N.W.B. werd ingesteld. Het naar het ontwerp gebouwde jacht werd getoond op de nijverheidstentoonstelling HAWATSO te Sneek. Het jacht wer uitgevoerd in latten, zodat ook amateurs het konden bouwen. Maar omdat de mallen vervangen dienden te wodren door spanten was het niet echt geschikt voor amateurbouw. De spantvorm is geschikt voor de Friese wateren: U-vormig met sterke kimbocht, wat veel stabiliteit geeft, zodat de ballast gering kan blijven. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er veel schepen in deze klasse gebouw (P. Olij te Sneek bouwde er zo'n 15). Na de oorlog was er echter nog maar weinig animo voor de klasse. Commissaris der Koningin Van Linthorst Homan was enthousiast 22 m²-zeiler en blies de klasse in 1957 nieuw leven in. Er kwamen enkele moderniseringen: een zwaardere kiel en daardoor de mogelijkheid meer zeil te voeren (van 22 m² naar 26.8 m²) en toestemming voor het voeren van een spinnaker. Aan het einde van de jaren zeventig was er wederom weinig belangstelling. In 1980 waren er bij de Sneekweek zelfs geen wedstrijden voor de 22m². In 1983 is de klasseorganisatie opgericht die wedstrijden ging organiseren. Zo kwam er wederom nieuw leven voor de klasse en ook de erkenning als nationale klasse door het KNWV. Dat had zolang geduurd omdat de 22m² veel concurrentie ondervond van de pampus en de 30m².
Het 22 m² jacht met zeilnummer 65 is de Betelgeuze. Vanaf 1982 zeilt G. Salverda uit IJlst met het jacht. Van af 1982 is het jacht jaarlijks (behalve in 1994) terug te vinden in de lisjten van de Sneekweek en de kampioenswedstrijden van de N.N.W.B.
literatuur:
- H. Boersma 'De geschiedenis van de 22 m² klasse in een notedop' in: Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1983, pp. 73-74.
- J. van Vollenhoven, Wat zeilt daar (Amsterdam, z.j.) p. 86.
- Leeuwarder Courant 6 juni 1996
- Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1996, p. 20
Reacties