Datering
Maker Marchienus de Jonge
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de tweeëntwintig-kwadraat-klasse.
Scheepsmodel van een zeiljacht uit de tweeëntwintig-kwadraat-klasse. Op spanten gebouwd. Schaal 1:7½. Rondhouten en tuigage. Het jacht heeft een mast die is geplaatst in een mastkoker. De mast wordt gehouden door een voorstag die is getakeld met een strijktalie die loopt door twee blokken en die is belegd op een houten klamp op het voordek. Aan weerszijden wordt de mast gehouden door een vaste zijstag en een bakstag. De vaste zijstag is met een wantspanner aan een puttingijzer vastgemaakt. De bakstag is bevestigd op een langsscheepse glijrail op het gangboord en wordt belegd op een houten klamp op het achterdek. Het model is uitgerust met zeilen van witte katoen: een fok en een gaffelgrootzeil. De zeilen zijn gemaakt uit één stuk. Enkelvoudige stiksels suggereren de banen in het zeil. Het voorlijk van de fok loopt parallel aan de voorstag, maar is daaraan niet bevestigd. De fokkeval loopt via een blok aan de top van de mast naar beneden is daar belegd op de nagelbank. De hals van de fok is met een haak vastgezet op een metalen houder op het voordek. Aan het achterlijk van de fok zijn twee stropblokken (jufferblokken) met één oog bevestigd. De fokkeschoot is met een harpsluiting vastgezet op een oogbout in het gangboord, loopt dan door het stropblok, vervolgens naar een metalen schootoog op het gangboord en is aan stuurboordzijde belegd op een houten klamp aan de buitenkant van de kuiprand. De fokkeschoot aan bakboord is op dezelfde wijze getakeld, maar is niet belegd op een klamp. Het grootzeil is voorzien van een rechte gaffel dei uitsteekt boven de top van de mast: een cattuig. Het voorlijk van het grootzeil is met raktouwen aan de mast bevestigd. De gaffel wordt gehesen met een klauwval en een nokkeval. Beide vallen zijn belegd op de nagelbank. In het achterlijk drie zeillatten gemaakt. De kraanlijn ontbreekt, hoewel daarvoor op het achtereind van de giek wel een houder voor is gemaakt. Het onderlijk van het zeil is in een gleuf in de bovenkant van de giek geschoven. De grootschoot is met het vaste eind bevestigd aan een harpsluiting aan het achtereinde van de giek. Daarna loopt de grootschoot naar blok dat is vastgezet op een overloop op het achterdek. Vervolgens loopt de schoot weer omhoog naar twee blokken die zijn vastgezet op giekringen, om tenslotte te worden belegd op een bolder op de kielbalk in de kuip. De giekringen zijn los om de giek bevestigd en zijn met elkaar verbonden met een metalen stand die doorloopt tot het achtereinde van de giek. De voorkant van de giek is met een scharnierende lummel in een oog aan de mast bevestigd. Aan de giek is de halsstalie geknoopt, die is belegd op de nagelbank. In het grootzeil is aan twee kanten het zeilteken (een open driehoek) en het zeilnummer (2) genaaid. Op de top van de mast een witte windvaan aan een metalen pin. De blokken zijn van hout en voorzien van lopende schijven. De romp: Het voorschip is scherp en heeft de vorm van een lepelboeg. Het achterschip heeft een overhangende, platte spiegel die enigszins schuin staat. De bodem is rond (U-vorm) en voorzien van een aangehangen kiel. Het roerblad is aan de kiel opgehangen. De huid is opgebouwd uit latten. Het model van voor naar achter: Op de voorsteven metaalbeslag. Van voor naar achter loopt over de hoek van romp en dek een waterlijst en een stootrand. Op het voordek een metalen geleider, een blokhouder, een houten klamp en een bolder. Op de gangboorden de puttingijzers van de vaste zijstagen, de oogbout en het geleide-oog van de fokkeschoot en de rail van de bakstag. De kuiprand begint op het voordek, voor de mast. De kuip is van boven gezien granaatvormig: van voren puntig en van achteren plat. Voor de mast loopt het voordek onder de kuiprand door. Achter de mast wordt het voordek afgesloten door een waterlijst. Aan de voet van de mast de nagelbank. In de kuip zijn onder het voordek en onder het achterdek afsluitbare kasten gemaakt. Onder de gangboorden zijn open kasten. In het midden van de kuip een dwarsbank. De achterbank ontbreekt. De bodem is belegd met buikdenningen. Op de buitenkant van de romp is ter hoogte van de grootschootbolder de naam van het schip geschilderd: 'MARIA-MACHTELD'. Op het achterdek twee houten klampen voor de bakstagen en het enigszins kromme helmhout van het roer. Achter het helmhout de metalen overloop voor de grootschoot. Vlak voor de spiegel op het achterdek nog twee metalen geleiders. Kleuren: De romp is gelakt. Het onderwaterschip is groen. De dekken (voor- en achterdek en gangboorden) zijn wit. De kuiprand en het houtwerk aan de binnenkant van de kuip zijn gelakt. Ook de mast, de giek, de gaffel en het helmhout zijn gelakt. De stander is groen. Accessoires: Stander.
Marchienus de Jonge (1904-1981) was conciërge van het Fries Scheepvaart Museum en later in dienst van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen. In 1935 was de N.N.W.B. van oordeel dat er ruimte was voor een nieuwe klasse van halfgedekte kieljachten, die in grootte zouden liggen tussen de zestien-kwadraat-klasse en de dertig-kwadraat-klasse. De bond schreef daarom een prijsvraag uit. Die werd gewonnen door ir. Sj. Veeman. Het werd de tweeëtwintig-kwadraat-klasse, die nog datzelfd jaar (1935) door de N.N.W.B. werd ingesteld. Het naar het ontwerp gebouwde jacht werd getoond op de nijverheidstentoonstelling HAWATSO te Sneek. Het jacht wer uitgevoerd in latten, zodat ook amateurs het konden bouwen. Maar omdat de mallen vervangen dienden te wodren door spanten was het niet echt geschikt voor amateurbouw. De spantvorm is geschikt voor de Friese wateren: U-vormig met sterke kimbocht, wat veel stabiliteit geeft, zodat de ballast gering kan blijven. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er veel schepen in deze klasse gebouw (P. Olij te Sneek bouwde er zo'n 15). Na de oorlog was er echter nog maar weinig animo voor de klasse. Commissaris der Koningin Van Linthorst Homan was enthousiast 22 m²-zeiler en blies de klasse in 1957 nieuw leven in. Er kwamen enkele moderniseringen: een zwaardere kiel en daardoor de mogelijkheid meer zeil te voeren (van 22 m² naar 26.8 m²) en toestemming voor het voeren van een spinnaker. Aan het einde van de jaren zeventig was er wederom weinig belangstelling. In 1980 waren er bij de Sneekweek zelfs geen wedstrijden voor de 22m². In 1983 is de klasseorganisatie opgericht die wedstrijden ging organiseren. Zo kwam er wederom nieuw leven voor de klasse en ook de erkenning als nationale klasse door het KNWV. Dat had zolang geduurd omdat de 22m² veel concurrentie ondervond van de pampus en de 30m².
Het 22 m² jacht met zeilnummer 2 was in 1935 eigendom van P. Bos uit Heerenveen (naamloos). In 1936 is D. Gaastra uit Sneek de eigenaar (naam: Hammy). Van 1943 tot 1948 is S.T. Rijkmans uit Meppel de eigenaar (naam: Maria Mechteld, de naam die op het model voorkomt). In 1983 en 1991 wordt het jacht met zeilnummer 2 genoemd Margarethe en is het eigendom van J. van der Meulen uit Wergea.
literatuur:
- H. Boersma 'De Geschiedenis van de 22m² klasse in een notedop' in: Jaarboek Fries Scheepvaart Museum 1983, pp. 73-74.
- J. van Vollenhoven, Wat zeilt daar (Amsterdam, z.j.) p. 86.
- Leeuwarder Courant 30 mei 1949
Reacties